Cette leçon contient 23 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
§ 2.3 Massa en volume
Slide 1 - Diapositive
Leerdoelen
Je kunt de massa van een hoeveelheid stof bepalen.
Je kunt het verschil tussen massa en gewicht uitleggen.
Je kunt het volume van een hoeveelheid vloeistof bepalen.
Je kunt de eenheden liter (= dm3) en m3 gebruiken.
Je kunt het volume van een rechthoekig voorwerp, een cilinder en een voorwerp met een onregelmatige vorm berekenen.
Je kunt bij mengsels de concentratie en het volumeprocent van opgeloste stoffen berekenen. (plusstof)
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Vidéo
Een hoeveelheid stof afmeten
weegschaal: vaste stoffen zoals suiker en meel
maatbeker: vloeistoffen zoals water en melk
Slide 4 - Diapositive
ingrediënten
weegschaal
Slide 5 - Diapositive
Massa
De massa is een maat voor de hoeveelheid stof:
twee keer zoveel massa betekent dat je twee keer zoveel stof hebt
het aantal moleculen is ook twee keer zo groot.
Slide 6 - Diapositive
Massa
De eenheid van massa is de gram (g).
Je zegt dat de grootheid massa wordt gemeten in de eenheid gram.
Van de gram zijn verschillende grotere en kleinere eenheden afgeleid, zoals de ton (t), de kilogram (kg) en de milligram (mg). Onthoud:
1 t = 1000 kg
1 kg = 1000 g
1 g = 1000 mg
Slide 7 - Diapositive
Gewicht
In de natuurkunde zijn massa en gewicht twee verschillende dingen.
De massa geeft aan uit hoeveel stof een voorwerp bestaat.
Het gewicht is de kracht waarmee het voorwerp aan je handen trekt (als je het optilt) of op de vloer drukt (als je het neerzet).
Hoe groot het gewicht is, hangt niet alleen af van de massa (= de hoeveelheid stof in het voorwerp), maar ook van de sterkte van de zwaartekracht.
Slide 8 - Diapositive
Volume
Met een maatcilinder kun je het volume van een hoeveelheid vloeistof bepalen.
Je weet dan hoeveel ruimte de vloeistof inneemt.
Het volume is een maat voor de hoeveelheid stof: 2× zoveel volume betekent dat je 2× zoveel stof hebt, enzovoort.
Slide 9 - Diapositive
Volume
In figuur 3 zie je hoe je een maatcilinderafleest: met je ogen op dezelfde hoogte als het vloeistofoppervlak. Op die manier vind je het volume van de vloeistof in milliliter (mL).
Slide 10 - Diapositive
Volume
De milliliter is afgeleid van de eenheid liter (L). Deze eenheid wordt alleen voor vloeistoffen en gassen gebruikt. In andere gevallen gebruik je kubieke decimeter (dm3). Toch betekenen de aanduidingen liter en dm3 precies hetzelfde: 1 liter is hetzelfde als 1 dm3: de ruimte die wordt ingenomen door een kubus met ribben van 1 dm; 1 milliliter is hetzelfde als 1 cm3: de ruimte die wordt ingenomen door een kubus met ribben van 1 cm (figuur 4).
Slide 11 - Diapositive
Volume
• 1 m3 = 1000 dm3 = 1000 L
• 1 dm3 = 1000 cm3 = 1 L
• 1 cm3 = 1 mL
Slide 12 - Diapositive
Het volume berekenen
Voorwerpen nemen een bepaalde ruimte in.
Die ruimte noem je het volume van het voorwerp.
Je kunt het volume van een rechthoekig voorwerp berekenen met de formule:
volume = lengte × breedte × hoogte
Of in letters:
V = l · b · h
Slide 13 - Diapositive
Rechthoekig voorwerp
V = l · b · h
Slide 14 - Diapositive
Het volume berekenen
Als je de afmetingen (l, b, h en r) invult in centimeters (cm), vind je het volume in kubieke centimeter (cm3).
Als je de afmetingen invult in decimeters (dm), vind je het volume in kubieke decimeter (dm3).
Slide 15 - Diapositive
Het volume berekenen
Je kunt het volume van een cilinder berekenen met de formule: volume = pi × straal × straal × hoogte (figuur 6). Of in letters:
V = π · r2 · h
Slide 16 - Diapositive
Cilinder
V = π ·r2 · h
Slide 17 - Diapositive
Voorbeeldopdracht 1
Bereken het volume van een beschuitbus. De bus is 20 cm hoog en heeft een diameter van 11,2 cm. Rond af op een geheel getal.
gegevens: r = 11,2 : 2 = 5,6 cm
h = 20 cm gevraagd: V = ? cm3 uitwerking: V = π · r2 · h = π × (5,6)2 · 20 ≈ 1970 cm3
Slide 18 - Diapositive
Onderdompelmethode
1 Vul een maatcilinder tot een bepaalde hoogte met water. 2 Lees de stand van het water af. Dit noem je de beginstand. 3 Laat het voorwerp voorzichtig in het water zakken. Het voorwerp moet helemaal onder water komen. 4 Lees opnieuw de stand van het water af. Dit noem je de eindstand. 5 Reken uit: eindstand – beginstand. Dit is het volume van het voorwerp.
Slide 19 - Diapositive
Slide 20 - Diapositive
Slide 21 - Diapositive
Slide 22 - Diapositive
Opdrachten maken
Wat: lees en maak opgaven 6 t/m 12 van H 1.3 op blz. 31.
Hoe: helemaal stil!
Hulp: docent
Tijd: 20 minuten lang
Huiswerk: opdrachten 1 t/m 5 van paragraaf H 1.3 online
Klaar?: opg 6.
Rood=stil, geen vragen. Oranje= stil, vragen docent. Groen= fluisteren
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.