Werkwoordspelling les 2

Wat gaan we doen:
  • Herhaling vorige week (schema!)
  • ´je´ achter een werkwoord
  • Onvoltooid deelwoord
  • Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
  • Smijten met werkwoorden
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Wat gaan we doen:
  • Herhaling vorige week (schema!)
  • ´je´ achter een werkwoord
  • Onvoltooid deelwoord
  • Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
  • Smijten met werkwoorden

Slide 1 - Diapositive

De tegenwoordige tijd is altijd
A
d of t
B
stam + d
C
stam + t
D
saai

Slide 2 - Quiz

Zij (geloven) mij niet.
tegenwoordige tijd
A
gelooft
B
geloofd
C
geloofdt

Slide 3 - Quiz

Ik snap wat je (bedoelen).

tegenwoordige tijd
A
bedoeld
B
bedoelt

Slide 4 - Quiz

Hij (onthouden).
tegenwoordige tijd
A
Hij onthoud
B
Hij onthoudt

Slide 5 - Quiz

Jij (vinden) een sleutelhanger.
tegenwoordige tijd
A
vind
B
vint
C
vindt
D
vond

Slide 6 - Quiz

´je´ achter het werkwoord (tt)
Je loopt naar de overkant.
Loop je naar de overkant?
Loopt je vader naar de overkant?

Slide 7 - Diapositive

´je´ achter het werkwoord (tt)
Je houdt van kikkers.
Houd jij van kikkers?
Houdt je vader van kikkers?

Slide 8 - Diapositive

verleden tijd

Slide 9 - Diapositive

´t sexy fokschaap

Slide 10 - Diapositive

Wat is de verleden tijd van
VERHUIZEN?
A
hij verhuisde
B
hij verhuiste

Slide 11 - Quiz

Wat is de verleden tijd van:
BEGROETEN?
A
Hij begroette
B
Hij begroedde
C
Hij begreet
D
Hij begroete

Slide 12 - Quiz

Wat is de verleden tijd van:
ANTWOORDEN?
A
Ik antwoorde
B
Ik antwoordt
C
Ik antwoordde
D
Ik antworde

Slide 13 - Quiz


Wat is de verleden tijd van:
FIETSEN?
A
Hij fietste
B
Hij fietstte
C
Hij fietsde
D
Hij fietsdde

Slide 14 - Quiz


Wat is de verleden tijd van:
VERBAZEN?
A
verbaaste(n)
B
verbaasde(n)

Slide 15 - Quiz

Wat is de verleden tijd van:
MISSEN?
A
ik mistte
B
ik miste

Slide 16 - Quiz

Wat is de verleden tijd van:
RELAXEN?
A
Zij relaxte
B
Zij relaxet
C
Zij relaxde
D
Zij relaxed

Slide 17 - Quiz

Wat is de verleden tijd van:
CROSSEN?
A
Wij crossden
B
Wij crossten
C
Wij crosden
D
Wij crosten

Slide 18 - Quiz

Voltooid deelwoord

Slide 19 - Diapositive

Zijn, worden & hebben
De soldaat is gestruikeld over een boomwortel.
Hij werd overeind geholpen door zijn collega´s.
Daar heeft hij veel geluk mee gehad. 

Slide 20 - Diapositive

Bij het voltooid deelwoord gebruik je...
A
stam +t
B
´t ex kofschip
C
´t sexy fokschaap

Slide 21 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:
BELONEN?
A
Beloond
B
Beloont
C
Belonen
D
Belonend

Slide 22 - Quiz

Wat zijn voltooide deelwoorden?
A
schrijven
B
gedacht
C
overkomen
D
verteld

Slide 23 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:
VERVEN?
A
geverft
B
geverfd
C
gevervt
D
gevervd

Slide 24 - Quiz

Wat is een voltooid deelwoord?
A
bedoelt
B
bedoeld
C
zeg
D
sprak

Slide 25 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:
VREZEN?
A
Gevreest
B
Gevreesd
C
Gevrozen
D
Vrezend

Slide 26 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:
KRABBEN?
A
gekrabt
B
gekrabd
C
gekrabben
D
krabbend

Slide 27 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:
GLIMLACHEN?
A
glimgelachen
B
geglimlacht
C
glimgelacht
D
geglimlachen

Slide 28 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van: STOFZUIGEN?
Tip: denk aan voetballen!
A
stofgezuigd
B
stofgezogen
C
gestofzuigt
D
gestofzuigd

Slide 29 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:
ROEIEN?
A
geroeit
B
geroeid

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Diapositive

bijvoeglijk gebruikt 
voltooid deelwoord

Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Vidéo

Zij verloor haar rugzak.
De verloren rugzak.
A
verlooren
B
verloren

Slide 36 - Quiz

Zo, dat was het!

Slide 37 - Diapositive

Gecombineerde zinnen
¨Dat ... (veranderen) nooit!¨, (zeggen vt) mijn zusje terwijl we naar het pas ... (verbouwen) winkelcentrum (lopen vt).

Slide 38 - Diapositive

Wie kan de zin langer maken?
¨Dat verandert nooit!¨, zei mijn zusje terwijl we naar het pas verbouwde winkelcentrum liepen...

Slide 39 - Diapositive

De verleden tijd van 'blazen' is...
A
bloezen
B
bliezen
C
blaasden
D
blasden

Slide 40 - Quiz