Onderdeel 1 cursus 5 paragraaf 1 Werkwoorden

Onderdeel 1 Cursus 5 paragraaf 1 Werkwoorden
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Onderdeel 1 Cursus 5 paragraaf 1 Werkwoorden

Slide 1 - Diapositive

Start van de les!
Bij de start van de les heb je op tafel:
- Je boek Nieuw Nederlands (blz. 198 -199)
- Je schrift 
- Je pen/etui


timer
0:45

Slide 2 - Diapositive

Wat we doen:
  • Terugblik naar hoofdletters en leestekens
  • Doelstelling cursus 5 paragraaf 1
  • Uitleg werkwoorden
  • Aan de slag! 

Slide 3 - Diapositive

In welk voorbeeld wordt de hoofdletter niet goed gebruikt?
A
Pasen
B
Westen
C
België
D
Max

Slide 4 - Quiz

In welk voorbeeld wordt de hoofdletter niet goed gebruikt?


A
Wilfred Gene
B
RTL 4
C
Woensdag
D
Vandaag Inside

Slide 5 - Quiz

Wanneer gebruiken we een hoofdletter?
A
dagen van de week
B
de maanden van het jaar
C
namen van personen
D
de seizoenen

Slide 6 - Quiz

Wanneer gebruiken we hoofdletters?

Slide 7 - Question ouverte

Met welke leestekens kan een zin eindigen?

Slide 8 - Question ouverte

Hiep, hiep, hoera ..
A
.
B
?
C
!

Slide 9 - Quiz

Hoeveel dagen heeft een jaar ..
A
.
B
?
C
!

Slide 10 - Quiz

Een jaar heeft 365 dagen en één keer in de vier jaar 366 dagen ..
A
.
B
?
C
!

Slide 11 - Quiz

Doelstellingen:
  • Je leert werkwoorden herkennen.

Slide 12 - Diapositive

Wat zijn werkwoorden?

Slide 13 - Diapositive

Werkwoorden
Bekijk de volgende zin: 
De artiesten hebben een luid applaus gekregen.

In deze zin staan twee werkwoorden (ww): hebben en gekregen

Het werkwoord is een woordsoort. In een zin staan altijd één of meer werkwoorden.

Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt. Sommige werkwoorden hebben een onduidelijke betekenis: 
hebben, kunnen, moeten, mogen, worden, zijn of zullen.



Slide 14 - Diapositive

Zo herken je een werkwoord

Een werkwoord kun je vervoegen. 

Je maakt er dan verschillende werkwoordsvormen van. Bijvoorbeeld krijgen: 
krijg, krijgt, krijgen, kreeg, kregen, gekregen.


Slide 15 - Diapositive

Let op! Soms lijkt het een werkwoord...
  • Wij vragen de docenten of de toets al is nagekeken. 
  • In de toets staan veel moeilijk vragen.

  • Kees en opa vangen iedere week vissen.
  • Kees en opa vissen iedere week.

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Lien

Even oefenen!
Kies het werkwoord of de werkwoorden
A
fietsen
B
huis
C
koning

Slide 18 - Quiz

Even oefenen!
Kies het werkwoord of de werkwoorden
A
kopen
B
lachen
C
onder

Slide 19 - Quiz

Even oefenen!
Kies het werkwoord of de werkwoorden
A
rappen
B
smiley
C
verhuizen
D
zwemmen

Slide 20 - Quiz

Aan de slag!
Online: opdracht 1 t/m 10
Boek: opdracht 1 t/m 8 (blz. 198 en 199)

Niet af? Dan is het huiswerk!

Klaar?Maak blz. 246 en 247.
We kijken samen na.



timer
20:00

Slide 21 - Diapositive

Waaraan kun je werkwoorden herkennen?

Slide 22 - Question ouverte

Vond je deze paragraaf moeilijk of makkelijk?
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Sondage

Waarom vind je dat?

Slide 24 - Question ouverte

Vragen?

Slide 25 - Question ouverte

Werkwoord of niet?
  • Bij Decathlon verkopen ze veel basketballen.
  • Joey rent een rondje op de atletiekbaan.
  • Joey en Katy basketballen op het plein.
  • Soms bevat een school wel duizend vissen.
  • Karlijn springt op de trampoline. 

Slide 26 - Diapositive