natuurkunde les 2

Begrippen Kinematica:
bewegingen

1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Begrippen Kinematica:
bewegingen

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

We kennen drie soorten bewegingen
-eenparige beweging (v is constant)
-eenparig versneld  (v neemt met gelijke stappen toe)
-eenparig vertraagd (v neemt met gelijke stappen af)

Niet eenparig dus veranderlijk dan geldt gemiddelde snelheid en momentane snelheid (zie opgaven)

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Eenparige beweging. Elke seconde wordt er evenveel afstand afgelegd.
(x,t)-diagram
(v,t)-diagram
Eenparige beweging.
De snelheid is constant.

Slide 7 - Diapositive

Versnelde beweging. Elke seconde wordt er meer afstand afgelegd.
(x,t)-diagram
(v,t)-diagram
Eenparige versnelde beweging.
De snelheid neemt toe.

Slide 8 - Diapositive

Vertraagde beweging. Elke seconde wordt er minder afstand afgelegd.
(x,t)-diagram
(v,t)-diagram
Eenparige vertraagde beweging.
De snelheid neemt af.

Slide 9 - Diapositive

Je kunt de versnelling van
een beweging berekenen.
Definitie:
De versnelling is de toename van de snelheid per seconde.
Voorbeeld:
Een scooter vertrekt vanuit stilstand. Na 5 seconden is zijn snelheid 10 m/s. Hoe groot is de versnelling van de scooter?

Slide 10 - Diapositive

Je kunt de versnelling van
een beweging berekenen.
a=ΔtΔv
versnelling                      a    meter per seconde kwadraat        

snelheidsverschil                 meter per seconde    

tijdsverschil                            seconde                                                 s
s2m
Δv
sm
Δt

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

formules (eenparig) versnelde beweging
vgem=Stotaal:ttotaalvgem=(SeSb):(tetb)
a=Δv:Δta=(vevb):(tetb)
ve=vb+a.t
Se=vb.t+0,5.a.t2
F=m.a
Se=0,5.a.t2
ve=a.t
(Zonder beginsnelheid)
(Met beginsnelheid)

(Zonder beginsnelheid)
(Met vb)

Slide 14 - Diapositive

formules (eenparig) vertraagde beweging
|

vgem=Stotaal:ttotaalvgem=(SbSe):(tetb)
a=Δv:Δta=(vevb):(tetb)
ve=vba.t
F=m.a
Se=vb.t0,5.a.t2

Slide 15 - Diapositive

valbeweging is eenparig versneld
als een voorwerp valt, dan is de valversnelling 10m/s^2

vallen —> a = 10 m/s^2

Slide 16 - Diapositive

valbeweging
Een bal wordt vanuit stilstand losgelaten vanaf 4,5m hoogte.

A.) Hoe groot is de versnelling van de bal?
B.) hoe lang doet de bal er over om de grond te raken?
C.) wat is de eindsnelheid van de bal?

Slide 17 - Diapositive

uitwerking vallen 1.
A.) vallen, dus versnellen a = gelijk aan g = 10m/s^2
S = 4,5m
a = 10m/s^2 

B.) S = 1/2 x a x t^2
4,5 = 1/2 x 10 x t^2

(4,5 = 5 x t^2)
(t^2 = 4,5 / 5 = 0,9)

t = wortel 0,9 = 0,948…s

Slide 18 - Diapositive

uitwerking vallen 2.
C.) Ve = ? m/s
tb = 0s
te = 0,95s
Vb = 0 m/s
a = 10 m/s^2

a = (Ve - Vb) : (te - tb)
10 = (ve - 0) : (0,95 - 0)

10 = Ve : 0,95
Ve = 9,5 m/s (34km/h)


Slide 19 - Diapositive

Optrekken
Sam rijdt met zijn scooter weg vanuit stilstand. Hij rijdt op een weg waar de maximale snelheid 30km/h is, daar houd hij zich aan.  Hij besluit zijn de scooter versneld met 0,65m/s^2. 

A.) na hoeveel seconden heeft Sam zijn eindsnelheid bereikt?
B.) Welke afstand heeft Sam afgelegd voordat hij deze eindsnelheid had bereikt?
C.) stel de massa van Sam en zijn scooter samen zijn 280kg. Hoe groot was dan de resulterende kracht op Sam en de scooter?

Slide 20 - Diapositive

uitwerking optrekken
???????

Slide 21 - Diapositive

Afremmen
Pim rijdt 130 km/h wanneer hij zich plots bedenkt dat je tegenwoordig nog slechts 100 km/h op de snelwegen mag rijden. Hij besluit zijn gaspedaal 4 seconden los te laten. De auto vertraagd met 1,8 m/s^2.

Heeft Pim zijn gaspedaal lang genoeg los gelaten om onder de 100km/h te komen? toon dit aan door de eindsnelheid van pim uit te rekenen.

Slide 22 - Diapositive

uitwerking afremmen
Vb = 130 km/h = 36,1 m/s
(Gewenste Ve = 100 km/h = 27,8 m/s)
a = -1,8 m/s^2
t = 4s

a = (ve - Vb) : (te - tb)
-1,8 = (Ve - 36,1) : 4

Ve - 36,1 = (-1,8 / 4 ) = -0,45
Ve = 35,65m/s 
Dus nee hij rijdt nog te hard!

Slide 23 - Diapositive

botsing
Tineke heeft haar chihuahua (massa 2,7kg) vast. Haar man Sjaak zit achter het stuur. Sjaak klapt met volle snelheid boven op zijn voorganger. de auto heeft een kreukelzone van 30cm en staat direct stil na deze afstand. De auto staat binnen 0,08s stil.
A.) Hoe groot is de vertraging van de auto?
B.) Hoe groot is de kracht die de chihauhau op Tinneke haar armen uitoefent?
C.) wat was de begin snelheid van de auto?

Slide 24 - Diapositive

uitwerking botsen
S = 30 cm = 0,3m
t = 0,08s

A.) a = ? m/s^2

S = 1/2 x a x t^2
0,3 = 0,5 x a x 0,08^2

(0,3 = a x 0,0064)
a = 0,3 / 0,0064 = 46,875…. = 46,9m/s^2
Vertraging dus -46,9m/s^2

Slide 25 - Diapositive

uitwerking botsen 2.
B.) F = ? N
m = 2,7kg
a = 46,9  m/s^2

F = m x a
F = 2,7 x 46,9

F = 126,6N

Slide 26 - Diapositive

uitwerking botsen 3
C.) Ve = 0 m/s
tb = 0s
te = 0,08s
Vb = ? m/s
a = 46,9 m/s^2

a = (Ve - Vb) : (te - tb)
-46,9 = (0 - Vb) : (0,08 - 0)
-46,9 = -Vb : 0,08
46,9 = Vb : 0,08
Ve = 3,75 m/s (13,5km/h)


Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Baansnelheid
De snelheid waarmee iets de cirkelbeweging maakt heet de baansnelheid (v).

De baansnelheid is constant even groot. Hij verandert alleen steeds van richting. 

Slide 30 - Diapositive

T en f
De tijdsduur waarin er één rondje wordt gemaakt heet de omlooptijd (T).

Het aantal rondjes wat er per seconde wordt uitgevoerd heet de omloopfrequentie (f).

Slide 31 - Diapositive

Eenparige cirkelbeweging.
Een cirkelbeweging waarbij de baansnelheid constant is noem je een eenparige cirkelbeweging. Hiervoor geldt;
v=T2πr
v = baansnelheid in meter per seconde (m/s)
r = de straan van de cirkelbaan in meter (m)
T = omlooptijd in seconde (s)

Slide 32 - Diapositive

London Eye
London Eye is een reuzenrad in London met een diameter van 135 m. Een rondje in dit reuzenrad duurt 30 minuten.

Wat is de baansnelheid in m/s?

Slide 33 - Diapositive

London Eye
London Eye is een reuzenrad in London met een diameter van 135 m. Een rondje in dit reuzenrad duurt 30 minuten.

Wat is de baansnelheid in m/s?
Gegevens:
   d = 135 m, dus r = 67,5 m 
   T = 30 min = 1800 s
Gevraagd:
   baansnelheid (v)
Formule:


Berekening


Antwoord

v=T2πr
v=18002π67,5=0,235...
v=0,24sm

Slide 34 - Diapositive

Cirkelbeweging
-De tijd waarin één volledige cirkel wordt doorlopen noemt men de omlooptijd T.
-Bij een eenparige (cirkel)beweging geldt v = s / t, waar s de omtrek van de cirkel is.
-De formule voor de omtrek van een cirkel is s  = 2 π r (Binas 36)
-Hieruit volgt voor de baansnelheid van een eenparige cirkelbeweging: v = 2 π r / T
-De richting van de snelheid vind je door een raaklijn aan de cirkelbaan te tekenen.
-Bij een cirkelbeweging spreekt met ook wel van toerental. Een veelgebruikte eenheid hiervoor is 'rondjes per minuut' - r p m. Een toerental kan ook per seconde of uur etc. worden gegeven.
-Hoe groter het toerental, hoe kleiner de omlooptijd.

Slide 35 - Diapositive

Cirkelbeweging
In hoofdstuk beweging en kracht hebben we rechtlijnige bewegingen bestudeerd. In dit hoofdstuk gaan we dit uitbreiden door voorwerpen te bestuderen die een bocht maken. Denk bijvoorbeeld aan een auto die de bocht door gaat of de beweging van de aarde om de zon. 

Om bochten goed te begrijpen bestuderen we eerst de cirkelbeweging. Hiernaast zien we bijvoorbeeld een massa m, die een cirkelbeweging maakt om het middelpunt M. De afstand tussen m en M blijft gedurende de beweging constant. We noemen deze afstand de baanstraal (r).









Slide 36 - Diapositive

Snelheid van cirkelbeweging
Zoals altijd vinden we de snelheid van deze massa door de afgelegde afstand te delen door de tijdsduur. De afgelegde weg van één omwenteling is gelijk aan de omtrek van de cirkel (2πr). 

De tijd die nodig is voor een omwenteling noemen we de omlooptijd (T). De snelheid van massa m wordt dus gegeven door:


waarin:
vbaan = baansnelheid (m/s)
rbaan = baanstraal (m)
    = omlooptijd (s)









vbaan=T2πrbaan

Slide 37 - Diapositive

Omwentelingen per minuut
Naast de omlooptijd, gaan we in deze paragraaf ook rekenen met het toerental, hetgeen vaak gemeten wordt in rpm (dit staat voor revolutions per minute of in het Nederlands 'omwentelingen per minuut'). 











Stel dat een wasmachine een toerental heeft van 1500 rpm, dan kunnen we met behulp van een verhoudingstabel gemakkelijk de omlooptijd T in seconden vinden:

1500 omwentelingen           in          60 seconden
1 omwenteling                    in          ... seconden


T=1500160=0,040 s

Slide 38 - Diapositive

Grafieken
je kunt de formule ook gebruiken bij grafieken
deze grafiek hoort bij 25 m/s gedurende 6 seconden.

Slide 39 - Diapositive

oppervlakte
voor de afgelegde weg tussen 2,0 en 5,0 seconden is de afgelegde weg gelijk aan lengte x breedte = 
3 * 25 = 75 m

Slide 40 - Diapositive

grafieken
Bereken de afgelde weg gedurende de eerste 7 seconden.

Slide 41 - Diapositive

grafieken
onderste blok: 
s=v*t=4*7=28 m
driehoek:
s=0,5*v*t=0,5*6*3= 9 m
bovenste blok:
s=v*t=6*2 = 12 m
totaal: 28+9+12=49 m

Slide 42 - Diapositive

Verband v,t en x,t
Het voorwerp begint met positieve snelheid,
de plaats van het voorwerp neemt dus toe.
De snelheid neemt af, de grafiek van de plaats
loopt steeds minder steil (maar neemt toe).
Op een gegeven moment is de snelheid 0 m/s (t = 0,4 s),
de grafiek van de plaats loopt dan even horizontaal (stilstand).

DE BEWEGING DRAAIT NU OM / GAAT DE ANDERE KANT OP.

De snelheid wordt dan negatief, de plaatsfunctie is dalend.
De (negatieve) snelheid neemt toe, de plaatsfunctie loopt steeds steiler.
Op t = 0,8 neemt de (negatieve) snelheid weer af,
 de plaatsgrafiek loopt dan weer minder steil.
Aan het eind van de beweging is de snelheid 0. De plaatsfunctie loopt horizontaal.
Situatie
Deze grafieken zouden kunnen zijn van een voorwerp dat met een snelheid van 4 m/s recht omhoog gegooid wordt vanaf een hoogte van 0,30 m. Het voorwerp komt dan tot 1,1 m hoog, waarna het weer naar beneden valt.  Op t = 0,80 valt het voorwerp op een soort kussen waarna het precies op de grond (x = 0 m) tot stilstand komt.

Slide 43 - Diapositive

Oppervlaktemethode
De oppervlakte onder een snelheids-tijd diagram stelt de verplaatsing Δx voor.
Oppervlakte = lengte x breedte = tijd x snelheid = verplaatsing! (Let op:  eenheid wordt dus 'm')
Rechte lijnen kan je met de oppervlakte van een rechthoek en een driehoek uitrekenen.
Bij kromme lijnen tel je de hokjes en 'halve' hokjes van het grafiekenvel (mag dus iets afwijken).

De schaalverdeling bepaalt de waarde
van één hokje. In het voorbeeld hiernaast is
elk hokje 0,5 s x 0,5 m/s = 0,25 m waard. (géén sign)

Let op: bij negatieve snelheden is de verplaatsing
de andere kant op! Dezelfde oppervlakte = dezelfde verplaatsing.

Slide 44 - Diapositive

Versnelling
De versnelling (a van acceleration) geeft aan hoe de snelheid in de tijd verandert.
De eenheid van versnelling is meter per seconde kwadraat (m/s²).
Voor een constante of gemiddelde versnelling geldt deze formule:
Een versnelling van 5 m/s² betekent dat van het voorwerp per één seconde
de snelheid met 5 m/s verandert.

Voor de versnelling op één tijdstip pas je de raaklijnmethode op een v,t-diagram toe.

De oorzaak van versnelling is een (resulterende) kracht. Er geldt: 
Hierin is Fres de kracht (in N), m de massa (in kg) en a de versnelling (in m/s²)
agem=ΔtΔv
Fres=m.a

Slide 45 - Diapositive

De hoek in radialen (φ) is aantal keer dat de straal (r) in de booglengte (s) past. In formulevorm:
A
φ = 𝒔/𝒓
B
φ = 𝒔 . 𝒓
C
φ = 2 . (𝒔/𝒓)
D
φ = 0,5 . (𝒔/𝒓)

Slide 46 - Quiz

Hoek van 360 graden: booglengte (s) is gelijk aan de omtrek v/d cirkel: 2 . π . r Daaruit volgt...
A
1x rond = 1 rad.
B
1x rond = 2 rad.
C
1x rond = π rad.
D
1x rond = 2π rad.

Slide 47 - Quiz