herhaling werkwoordspelling

De Nederlandse
werkwoordspelling
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1-6

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

De Nederlandse
werkwoordspelling

Slide 1 - Diapositive

tegenwoordige tijd (t.t.)
werken = hele werkwoord (infinitief)
ik                 werk
jij                 werkt
hij/zij/het werkt
wij               werken
zij                werken 
jullie          werken
onthoud:
In de t.t. kan er alleen een t achter de stam van het werkwoord.
Dus NOOOOIT een d.

Slide 2 - Diapositive

 x Het gebeurd vaak x

gebeuren = hele werkwoord
stam = gebeur-
het (hij/zij) = +t
dus: gebeurt
Het gebeurt vaak 

Slide 3 - Diapositive

Testen..
dus de tegenwoordige tijd (t.t.)
A
Mijn klasgenoot vindt kauwgom goor.
B
Mijn klasgenoot vind kauwgom goor.

Slide 4 - Quiz

Werkwoordspelling
tegenwoordige tijd
A
Mijn klasgenoot vindt kauwgom goor.
B
Mijn klasgenoot vind kauwgom goor.
C
Mijn klasgenoot vint kauwgom goor.

Slide 5 - Quiz

Werkwoordspelling
tegenwoordige tijd
A
Ik praad niet graag met mijn bazige tante.
B
Ik praat niet graag met mijn bazige tante.
C
Ik praadt niet graag met mijn bazige tante

Slide 6 - Quiz

Werkwoordspelling
tegenwoordige tijd
A
Ik verslind tiramisu!
B
Ik verslindt tiramisu!
C
Ik verslint tiramisu!

Slide 7 - Quiz

Werkwoordspelling
tegenwoordige tijd
A
Snapt je nu de regels van de tegenwoordige tijd weer?
B
Snapdt je nu de regels van de tegenwoordige tijd weer?
C
Snap je nu de regels van de tegenwoordige tijd weer?

Slide 8 - Quiz

werkwoordspelling
  verleden tijd

Slide 9 - Diapositive

<--- zwak volgt gewoon de regel
sterk   --> durft te veranderen

Slide 10 - Diapositive

zwakke werkwoorden
  • de meeste werkwoorden!
  • volgen dus braaf de REGELS voor de vervoeging in de v.t.: 
  • --> stam ('en' eraf) 
  • --> laatste letter  --> in 't kofschip?
             JA--> + te of -ten
             NEE-> + de of - den

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

sterke werkwoorden
  • minder werkwoorden: uitzonderingen
  • veranderen van klank - middenin het woord
  • 't kofschip heb je dus NIET nodig als hulpmiddel
  • voorbeeld: lopen , kijken, eten
 ik loop -> ik liep 
 ik kijk ->   ik keek
 ik eet ->   ik at

Slide 13 - Diapositive

verleden tijd (v.t.) even oefenen

Slide 14 - Diapositive

Werkwoordspelling
A
Voor mijn verjaardag aten we gisteren een taartje.
B
Voor mijn verjaardag eetten we gisteren een taartje.
C
Voor mijn verjaardag eten we gisteren een taartje.

Slide 15 - Quiz

Werkwoordspelling
A
Het hout brande op.
B
Het hout brandte op.
C
Het hout brandde op.

Slide 16 - Quiz

De laatste letter van de stam zit wel in 't kofschip-x, dus +te(n)
De laatste letter van de stam zit niet in 't kofschip-x, dus +de(n)
werken 
vergissen
verbazen 
knippen
branden 
beloven

Slide 17 - Question de remorquage

Werkwoordspelling
A
De oude man verstuurd de brief.
B
De oude man verstuurt de brief.

Slide 18 - Quiz

Werkwoordspelling
A
Hij belazerde de boel
B
Hij belazerte de boel

Slide 19 - Quiz

Werkwoordspelling
A
Zijn zusje kwam voor hem op.
B
Zijn zusje komte voor hem op.
C
Zijn zusje kwamen voor hem op.

Slide 20 - Quiz

werkwoordspelling
A
Onze hond schude het water van zich af na het zwemmen
B
Onze hond schudte het water van zich af na het zwemmen
C
Onze hond schudde het water van zich af na het zwemmen

Slide 21 - Quiz

werkwoordspelling
A
De kinderen begeleiden de vrouw naar huis gisteren.
B
De kinderen begeleidden de vrouw naar huis gisteren.
C
De kinderen begeleide de vrouw naar huis gisteren.
D
De kinderen begeleidde de vrouw naar huis gisteren.

Slide 22 - Quiz

werkwoordspelling
A
Vorig jaar verhuisden we naar Groningen.
B
Vorig jaar verhuisten we naar Groningen.
C
Vorig jaar verhuistten we naar Groningen.

Slide 23 - Quiz

werkwoordspelling
A
De oude man bestuurt toen de auto
B
De oude man bestuurdden toen de auto
C
De oude man bestuurdde toen de auto
D
De oude man bestuurde toen de auto

Slide 24 - Quiz

werkwoordspelling
verleden tijd
A
Vindt jij dit quizje leuk?
B
Vind jij dit quizje leuk?
C
Vond jij dit quizje leuk?
D
Vondt jij dit quizje leuk?

Slide 25 - Quiz

oefenen!  cambiumned.nl of Nieuw Nederlands 1V:

Slide 26 - Diapositive

Doelen deze les
Snap je alle regels? Is het weer duidelijk?

Uitleg duidelijk? Wat kan ik beter doen om jullie te helpen?


Afsluiting

Zijn er nog vragen?



Slide 27 - Diapositive