Nach zu in >>> naar

Willkommen! 
Heute: vertaling van 'naar'
nach
zu
in
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Willkommen! 
Heute: vertaling van 'naar'
nach
zu
in

Slide 1 - Diapositive

Voorzetsel naar
Naar op 3 verschillende manieren vertalen nl.: 
- zu: 
1. Gebruik je bij personen (Ich gehe zur Oma).
2. Bij gebouwen en dingen (Ich gehe zum Bahnhof). 
Let op! Je zegt wel: Ich gehe nach Hause (dit is ook een ding, maar daar gebruik je dus nach).
- nach
1. Bij geografische namen zonder lidwoord (nach Berlin fahren)
2.In vaste combinaties (nach rechts/links /nach unten/oben, nach Hause.
- In:
1. Bij landen met lidwoord (in die Schweiz fahren).
2. Ergens naar binnen gaan (Ins Theater, ins Restaurant)

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Nach
  • Geografische bestemmingen > nach Berlin, nach Frankreich, nach Harderwijk
  • Vaste uitdrukkingen > nach Hause, nach links, nach oben
  • Als het geen vaste richting uitdrukt > es riecht hier nach Kamille, er sehnt sich nach den Ferien

Slide 4 - Diapositive

In
  • Vaste uitdrukkingen met een richting: ins Theater / ins Restaurant/ins Bett / ins Kino / in die Schule gehen, in die Schweiz / in die Niederlande / in die Türkei fahren.

Slide 5 - Diapositive

Zu
  • Naar personen: zum Zahnarzt, zu meiner Oma, zu seinem Onkel, zu den Kindern gehen. Maar: zu Hause sein!
  • Naar zaaknamen: Zum Bahnhof, zur Schule, zur Post, zum Buchladen gehen und so weiter.

Slide 6 - Diapositive

Opdracht 1: 
Beantwoord de volgende quizvragen...

Slide 7 - Diapositive

Naar het theater gaan .... gehen
A
Nach dem Theater
B
Ins Theater
C
Im Theater
D
In den Theater

Slide 8 - Quiz

Naar huis gaan ....
A
Nach dem Haus gehen
B
Zu Hause gehen
C
Zum Haus gehen
D
Nach Hause gehen

Slide 9 - Quiz

Thuis zijn
A
Zu Hause sein
B
Zu dem Haus sein
C
Thaus sein
D
Bananeneis

Slide 10 - Quiz

Naar Nederland rijden
A
In Nederland fahren
B
In die Niederlande fahren
C
Nach Niederlande fahren
D
Zu den Niederlanden fahren

Slide 11 - Quiz

Naar bed gaan
A
Im Bett gehen
B
Maffen gehen
C
Ins Bett gehen
D
Schlaraffen gehen

Slide 12 - Quiz

Naar het station
A
Nach dem Bahnhof
B
Nach der Bahnhof
C
Zur Bahnhof
D
zum Bahnhof

Slide 13 - Quiz

naar Frankrijk
A
Zu Frankreich
B
nach Frankreich
C
Zur Frankreich
D
Nach Frankenland

Slide 14 - Quiz

Welke drie voorzetsels kun je gebruiken om 'naar' te vertalen - (alleen spatie ertussen)

Slide 15 - Question ouverte

Fragen?

Slide 16 - Diapositive

Mache jetzt:
Seite 120 Aufgabe 41

Slide 17 - Diapositive