Wie ben ik?

Welkom kanjers
 Nederlands 

mw. Ben Messeoud 

1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Welkom kanjers
 Nederlands 

mw. Ben Messeoud 

Slide 1 - Diapositive

Programma
9:00-10:20 Verwondersessie: tekstverbanden en        signaalwoorden
10:20-10:35 Pauze
10:35-11:30 Workshopsessie: Werkdoelen maken in de portal
Begin en eind, Informatie vragen en Informatie geven
11:30-12:00 Communicatiesessie: Woordspin maken

Slide 2 - Diapositive

LESDOELEN
Einde van de les ken/kan je:
-  verwijswoorden herkennen in een tekst.
- het verschil tussen verschillende tekstverbanden.
-de signaalwoorden verbinden aan het juiste tekstverband 
- Interpunctie op de juiste manier gebruiken tijdens het schrijven.
- een brief schrijven met de juiste indeling.
 


Slide 3 - Diapositive

TEKSTVERBANDEN & SIGNAALWOORDEN

Slide 4 - Diapositive

Draai aan het rad en beantwoord de vraag.

Slide 5 - Diapositive

Wat zijn tekstverbanden?

-Sommige zinnen en teksten hebben met elkaar te maken.

- Je kunt ze herkennen aan hun signaalwoorden.

- Ze verbinden de zinnen aan elkaar.



Slide 6 - Diapositive

Welke signaalwoorden herken je hier?
Ten eerste vind ik Amsterdam een
mooie stad en verder vind ik het een
heel gezellige stad. 

Slide 7 - Diapositive

Welk signaalwoord(en) herken je en wat is het verband?
In de kantine kun je verschillende broodjes kopen, bijvoorbeeld pistolets met kaas of bruine bollen met salami.

Slide 8 - Diapositive

Tekstverbanden
1. Tijd
2. Opsomming
3. Tegenstelling
4. Vergelijking
5. Oorzaak – gevolg
6. Doel – middel
7. Voorbeeld/toelichting
8. Reden/verklaring/argument
9. Voorwaarde
10. Samenvatting/conclusie
Verbindings-/signaalwoorden
1. voordat, nadat, daarna, wanneer
2. en, ook, ten eerste, vervolgens
3. maar, echter, toch, daarentegen
4. zo, evenals, in vergelijking met
5.doordat, waardoor, te danken aan
6. om te, daarmee, waarmee
7. een voorbeeld ( hier)van
8. want, omdat, daarom, vanwege
9. als, wanneer, tenzij, voor het geval 
10. samengevat, kortom, dus

Slide 9 - Diapositive

Opdracht: kwartet 
- kwartet maken in groepje van 3/4
- Op 1 A4 staan 4 tekstverbanden
- Onder elk kaartje staan 4 signaalwoorden
- Opzoeken in de portal/ internet en sowbie



Slide 10 - Diapositive

Verwijswoorden
  • Wat zijn verwijswoorden?
  • Waarom gebruikt een schrijver verwijswoorden?






Slide 11 - Diapositive

Uitleg Verwijswoorden (2)

Slide 12 - Diapositive

Ellen en Simon hebben trek, ze kopen een grote zak chips bij de Albert Heijn.
A
Het verwijswoord is ze
B
Het verwijswoord is chips
C
Het verwijswoord is een
D
Het verwijswoord is grote

Slide 13 - Quiz

Wat in de volgende zin is een verwijswoord?:
Zullen we naar het strand fietsen? Nee, dat heb ik gisteren ook al gedaan.
A
Verwijswoord = al
B
Verwijswoord = dat

Slide 14 - Quiz

Interpunctie
Komma
Puntkomma
Dubbele punt
Aanhalingstekens
Hoofdletters

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Hoofdletter?
A
lente
B
Lente

Slide 17 - Quiz

Ramadan of ramadan?
A
Ramadan
B
ramadan

Slide 18 - Quiz

Aanhalingsteken of niet? Maria denkt: ik wil daar ook graag bij zijn.
A
wel
B
niet

Slide 19 - Quiz

In welke zin is het aanhalingsteken goed geplaatst?
A
"Ik liep naar buiten", en riep: Iedereen moet komen.
B
Ik liep naar buiten, en riep":Iedereen moet komen".
C
Ik liep naar buiten, en riep: "Iedereen moet komen."
D
Ik liep naar buiten, en riep: "Iedereen moet komen".

Slide 20 - Quiz

Meneer Van der Vlug
A
Goed geschreven
B
Fout geschreven

Slide 21 - Quiz

Johan Van der Vlug
A
Fout
B
Goed

Slide 22 - Quiz

Workshopsessie
1. Werkdoelen in de portal
2. Zoek in je boek 7 signaalwoorden op en schrijf daarbij de tekstverbanden
3. Zoek in je boek 5 verschillende verwijswoorden

Slide 23 - Diapositive