H 8 les 3

Was machen wir heute?
1. Logo.de
2. Was weißt du noch? Was kannst du noch über dich selber erzählen? 
3. Memory spielen
3. Wiederholen der Grammatik - die Fälle
1 / 51
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 51 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Was machen wir heute?
1. Logo.de
2. Was weißt du noch? Was kannst du noch über dich selber erzählen? 
3. Memory spielen
3. Wiederholen der Grammatik - die Fälle

Slide 1 - Diapositive

timer
10:00

Slide 2 - Diapositive


Welk lidwoord hoort in de lege plek:
m
v
o
mv
1.
der
die
das
die
3.
der
4. 
den
das
die

Slide 3 - Question ouverte

timer
1:00
Welke voorzetsels krijgen altijd de 4e nv?

Slide 4 - Carte mentale

Voorzetels +4
bis (tot)
durch (door)
für (voor)
gegen (tegen)
ohne (zonder)
um (om)
entlang (langs)

Slide 5 - Diapositive

timer
1:00
Welke voorzetsels krijgen altijd de 3e nv?

Slide 6 - Carte mentale

Voorzetsels +3
aus (uit) bei (bij) mit (met) nach (naar) seit (sinds)
von (van/door)
zu (naar)
entgegen (tegemoet)
gegenüber (tegenover)
außer (behalve)

Slide 7 - Diapositive

Geef de juiste naamval aan.

Der Affe musste DIE GIRAFFE retten.
A
1e: onderwerp
B
3e: meewerkend voorwerp
C
4e: lijdend voorwerp

Slide 8 - Quiz

Geef de juiste naamval aan.

UNSER HAUSTIER schiebt sein Auto aus der Garage.
A
1e naamval: onderwerp
B
3e naamval: meewerkend voorwerp
C
4e naamval: lijdend voorwerp

Slide 9 - Quiz

Geef de juiste naamval aan.

Mein Bruder schenkt MEINER TIERÄRZTIN ein Buch.
A
1e naamval: onderwerp
B
3e naamval: meewerkend voorwerp
C
4e naamval: lijdend voorwerp

Slide 10 - Quiz

Der Kumpel gibt dem dicken Vogel das Futter.

Wat is in deze zin het onderwerp?
A
dem dicken Vogel
B
das Futter
C
gibt
D
der kumpel

Slide 11 - Quiz

Der Kumpel gibt dem dicken Vogel das Futter.

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
A
das Futter
B
gibt
C
dem dicken Vogel
D
der Kumpel

Slide 12 - Quiz

Der Kumpel gibt dem dicken Vogel das Futter.

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
A
dem dicken Vogel
B
das Futter
C
der Kumpel
D
gibt

Slide 13 - Quiz



De bepaalde lidwoorden en dies-, jed-, jen-, manch-, solch- etc. horen bij de .... 
A
der-Gruppe
B
ein-Gruppe

Slide 14 - Quiz

De bezittelijke voornaamwoorden (mein, dein, sein, enz.) horen bij de ...
A
der-Gruppe
B
ein-Gruppe

Slide 15 - Quiz

Onzijdig woord der-Gruppe in de vierde naamval
A
der
B
das
C
die
D
dem

Slide 16 - Quiz

Vrouwelijk woord der-Gruppe wordt in de derde naamval
A
die
B
der
C
dem
D
den

Slide 17 - Quiz

Mannelijk woord der-Gruppe wordt in de derde naamval
A
der
B
dem
C
das
D
den

Slide 18 - Quiz

welke woorden horen bij de:
der Gruppe
A
dies-; solch ; manch; welch;
B
mein-; kein; sein; ihr;

Slide 19 - Quiz

Welke woorden horen bij de der- groep?

Slide 20 - Question ouverte

Leer nu zo veel mogelijk Woorden uit H 8 en vooral A en B
timer
10:00

Slide 21 - Diapositive

Vertaal deze zin:
Deze wetenschapper aait de papegaai

Slide 22 - Question ouverte

Vertaal:
Welke hond blafft?

Slide 23 - Question ouverte

vertaal:
Sommige vogels doen een kat na.

Slide 24 - Question ouverte

Vertaal:
Zonder mijn huisdier ben ik ziek

Slide 25 - Question ouverte

Jouw Hond blafft en bijt.

Slide 26 - Question ouverte

Welke woorden horen bij de ein- Groep

Slide 27 - Question ouverte

Wat is het verschil tussen de der- groep en de ein- groep

Slide 28 - Carte mentale

Welke woorden horen bij de voorzetsel +4

Slide 29 - Question ouverte

Morgen komme ich ohne ........ (mijn) Mutter nach Berlin.
A
DER-Gruppe
B
EIN-Gruppe

Slide 30 - Quiz

Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de eerste naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
persoonsvorm

Slide 31 - Quiz

Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de vierde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 32 - Quiz

Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de derde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 33 - Quiz

Meine Mutter hat einen kleinen Bruder.
Welke naamvallen zitten in deze zin
timer
1:00
A
1e + 4e
B
3e + 4e
C
1+3e

Slide 34 - Quiz


Vul de juiste naamvallen in:
D... Junge sieht d... Hund
A
Der Junge, den Hund
B
Das Junge, der Hund
C
Der Junge, der Hund
D
Den Junge, den Hund

Slide 35 - Quiz

Vul de juiste naamvallen in:
D... Mann sieht d... Kind.
A
Die Mann, das Kind
B
Der Mann, die Kind
C
Der Mann, das Kind
D
Die Mann, den Kind

Slide 36 - Quiz

Vul de juiste naamvallen in:
D... Kinder sehen d... Frau
A
Die Kinder, das Frau
B
Die Kinder, die Frau
C
Das Kinder, der Frau
D
Das Kinder, die Frau

Slide 37 - Quiz

Vul de juiste naamvallen in:
D... Mann schenkt d... Kind ein Kaugummi.
A
Die Mann, das Kind
B
Der Mann, die Kind
C
Der Mann, dem Kind
D
Die Mann, den Kind

Slide 38 - Quiz

Vul de juiste naamvallen in:
Mein... Frau gibt unser... Kind ein... Buch.
A
Mein Frau, unsem Kind, ein Buch
B
Meine Frau, unserem Kind, ein Buch
C
Meine Frau, unserem Kind, eines Buch
D
Meiner Frau, unser Kind, ein Buch

Slide 39 - Quiz

Het persoonlijk voornaamwoord U in de 4e naamval is?
A
sie
B
Sie
C
euch
D
ihn

Slide 40 - Quiz

Het persoonlijk voornaamwoord jij in de 3e naamval is?
A
du
B
dich
C
ihr
D
dir

Slide 41 - Quiz

Het persoonlijk voornaamwoord het in de 3e naamval is?
A
es
B
ihm
C
mir
D
sie

Slide 42 - Quiz

Het persoonlijk voornaamwoord jullie in de 1ste naamval is?
A
ihr
B
euch
C
Ihnen
D
euer

Slide 43 - Quiz

Het persoonlijk voornaamwoord zij in de 4de naamval is?
A
ihr
B
ihn
C
sie
D
Sie

Slide 44 - Quiz

Kennst (jij)..... (hem) .....?
A
du - ihn
B
du - ihm
C
dir - ihn
D
dich - ihm

Slide 45 - Quiz

Dies... Männer kaufen ein.... Auto.
A
Diese - einer
B
Diesen - einen
C
Diese - ein
D
Diese - einem

Slide 46 - Quiz


m
v
o
mv
1.
der
die
das
die
2.
4.
Vul aan:

Slide 47 - Question ouverte


m
v
o
mv
1.
2.
einem
einer
einem
keinen (n)
4.
Vul aan:

Slide 48 - Question ouverte

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 49 - Carte mentale

Wat moet nog geoefend of uitgelegd worden?

Slide 50 - Carte mentale

Hausaufgaben
1. Lernen Wörterliste A und B
2. Wiederhole Grammatik- die Fälle (denke auch an die Tabelle der Fälle) 
3. Welche Fragen hast du noch? 

Slide 51 - Diapositive