les 7(thema: England: the North West) WRITING

Hey there!!
  • Unit 1:  1.5 WRITING
  • Word(PERSONALITY&BEHAVIOUR)
  • Quizlet live
  • Grammar
    -- who, whose, whom, which, that
  • Writing
  • quizzzz
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Hey there!!
  • Unit 1:  1.5 WRITING
  • Word(PERSONALITY&BEHAVIOUR)
  • Quizlet live
  • Grammar
    -- who, whose, whom, which, that
  • Writing
  • quizzzz

Slide 1 - Diapositive

Afspraken voor de komende lessen
  1. Individueel werken tijdens digitale activiteiten: Je mag op je eigen manier aan je Engelse opdrachten werken, maar ik verwacht dat je individueel laat zien wat je hebt gedaan. Niet afhankelijk zijn van anderen of alleen samenwerken.

  2. Storend gedrag: Voor sommigen: bij storend gedrag geldt geen waarschuwing meer. Je wordt direct uit de klas gestuurd.

  3. Voor de rest van de klas: we werken met een waarschuwingensysteem. De eerste waarschuwing is een "gele kaart," net als in voetbal. De tweede waarschuwing betekent een "rode kaart," en dan word je uit de klas verwijderd.

  4. Deelname aan andere activiteiten: Iedereen doet actief mee met de overige lesactiviteiten, zoals besproken.

  5. Serieuze deelname aan digitale spellen: Als je niet serieus meedoet tijdens de digitale spellen, bijvoorbeeld door eerder te stoppen of met je eigen dingen bezig te zijn, mag je niet meer meedoen. In dat geval krijg je een andere opdracht van mij, die je aan het eind van de les moet inleveren.

Slide 2 - Diapositive

Words (Personality&Behaviour) p.48
  • Werk in tweetallen of drietallen.
  • Kies een rol: Eén leerling zegt het woord in het Engels, de ander zegt het in het Nederlands.
  • Wissel de rollen: Als je de Engelse woorden hebt gezegd, wissel van rol zodat de ander de Engelse woorden zegt en jij de Nederlandse woorden.
  • Gebruik de woorden in een zin: Nadat jullie de woorden hebben herhaald, maken jullie om de beurt zinnen met die woorden in het Engels.
  • Oefen goed: Jullie hebben straks een Quizlet quiz, dus zorg ervoor dat iedereen de woorden begrijpt en kan gebruiken!
timer
10:00

Slide 3 - Diapositive

Relative Pronouns
Who/which/that/whose/whom

Slide 4 - Diapositive

1. Relative Pronouns
(betrekkelijke voornaamwoorden)
who - whom - which - that - whose 

GEBRUIK
Om terug te verwijzen naar iets dat eerder genoemd is in de zin/de tekst.

Slide 5 - Diapositive

Who, Whom, Whose, Which, That
Who --> bij mensen
Whom --> bij mensen na to of for
Whose --> bij bezit van een mens/dier/ding
Which --> bij dingen/dieren
That --> bij mensen, dieren of dingen (alleen wanneer er géén komma in de zin staat)


Slide 6 - Diapositive

voorbeelden: Who, which, that, whose, whom
  1. The girl who helped me with my homework
  2. The present which/that I got for my birthday
  3. The house,  which was sold last week, is very pretty 
  4. The present which/that I got for my birthday
  5. The man whose guitar was stolen
  6. The woman to whom(formal)/who(informal) John is talking 

Slide 7 - Diapositive

Relative Pronouns
who/whom - people
which - animals & things 
Whose- people & things (possessive)
that - people, animals, things
That = More informal than who/which
that -> NEVER between 2 commas

Slide 8 - Diapositive

 Fill in the correct relative pronoun (who, whom, whose, which, that)
1. The student ___ lives on my street is very smart.
2. The girl ___ you gave a gift to was very happy.
3. The teacher ___ car is parked outside just finished a lesson.
4. The dog ___ I saw in the park was very friendly.
5. The book ___ is on the table is mine.
6. The man ___ read the news yesterday is a famous presenter.
7. The woman ___ you spoke to is my aunt.
8. The cat ___ tail is very long is a rare breed.
9. The present ___ you received was very expensive.
10. The movie ___ we watched last week was very exciting.
11. The people ___ live in that house are very friendly.
12. The boy ___ you invited to the party isn't coming.
13. The bike ___ tires are flat is in the garage.
timer
5:00

Slide 9 - Diapositive

Writing
Now write three sentences using the correct relative pronouns!

Slide 10 - Diapositive


Crafts is something ....... I can't get enough of.
A
which, that , who
B
which, that, X
C
who, whose, whom
D
which, that

Slide 11 - Quiz

Which RELATIVE pronoun fits in?
I want to read the book........you gave me.
A
which, that , who
B
which, that
C
who, whose, whom

Slide 12 - Quiz

(2/9) Choose the right pronoun (who/which/whom/that/whose):

Do you like stories in ______ technology plays an important part?
A
that
B
which
C
whose
D
who

Slide 13 - Quiz

choose: that - which- who - whom - whose
I'm the person ..... wrote that song.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 14 - Quiz

choose: that - which- who - whom - whose

This song, ....... I have written, is for you.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 15 - Quiz

choose: that - which- who - whom - whose
That's the song ...... lyrics I love.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 16 - Quiz

choose: that - which- who - whom - whose

The person for ...... I wrote this song is my brother.
A
which
B
that
C
whom
D
who

Slide 17 - Quiz

Choose the right pronoun (who/which/whom/that/whose):

''That's Peter, the boy _____ has just come from a different school.''
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 18 - Quiz

Choose the right pronoun (who/which/whom/that/whose):

That is the dog _______ saved his owner.
A
who
B
whose
C
which
D
that

Slide 19 - Quiz

(1/9)Choose the right pronoun (who/which/whom/that/whose):

Do you know _____ letter this is?
A
which
B
whom
C
whose
D
who

Slide 20 - Quiz

(5/9) Choose the right pronoun (who/which/whom/that/whose):

''I talked to the girl ____ car had broken down in front of school.''
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 21 - Quiz