bouwplan beginnen en hoofd/bijzinnen en voegwoorden

Unit Babel
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 6

Cette leçon contient 14 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

Unit Babel

Slide 1 - Diapositive

Inquiry questions
Hoe gebruik ik voegwoorden in Nederlandse zinnen?
Wat zijn hoofd- en bijzinnen?

Slide 2 - Diapositive

Schrijfopdracht Babel
Wat is jouw 'taalidentiteit'?
Is jouw moedertaal minder goed of ben je nog vloeiend? Hoe merk je dat? Geef voorbeelden. 
Beschrijf jouw 'taalreis' van klein kind tot nu. Wat zou je moeten of willen doen om je moedertaal te behouden? Vind je dat belangrijk? Waarom wel of niet? Deel je ideeen en gevoelens.  


Slide 3 - Diapositive

Opdracht (werk in tweetallen)
Korte brainstorm over de opdracht 10-15 min.

Teken een tijdlijn waarop je schrijft/tekent wanneer je welke talen hebt geleerd en in welke landen dat was. 
Voel je je Nederlands? Internationaal? Engels? Hoort jouw taal bij jouw identiteit? (terug naar slide 3)

Slide 5 - Diapositive

Schrijfopdracht Babel
Text type: column
300-450 woorden

inleveren in week 45 (week na de herfstvakantie)

Beoordeling met de writing criteria: 
A language, B message en C conceptual understanding

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Hoofd- en bijzinnen
Sentences with a main clause and a sub clause.
Hoofd- en bijzinnen zijn verbonden met een voegwoord:

Ik ben blij want ik heb een hoog cijfer voor Nederlands.
Ik ben blij omdat ik een hoog cijfer voor Nederlands heb.

Slide 8 - Diapositive

Nevenschikkend voegwoord
coordinating conjuctions
en
of 
maar 
want
dus

Onderschikkend voegwoord
subordinating conjunctions
als/wanneer
toen
terwijl
tot(dat)
voor(dat)
nadat
sinds
nu

Slide 9 - Diapositive

Video hoofd- en bijzinnen

Slide 10 - Diapositive

Meer onderschikkende voegw.
Reden(reason): omdat, doordat, zodat(resultaat)
Ik zal de toren tekenen, zodat je het kan zien. 

Voorwaarde (condition): als, tenzij, of, mits
Als het morgen mooi weer is, kunnen we gaan zwemmen.


Slide 11 - Diapositive

Nog meer
vergelijking (comparison): zoals, alsof
Ze keek alsof ze mij niet kon verstaan.

doel (purpose): om .... te +infinitief
Ze spreekt Nederlands om met die man te praten.

Slide 12 - Diapositive

en nog meer
contradiction (tegenstelling): hoewel, terwijl
Hoewel het erg koud was, liep hij in een T-shirt op straat.

dat is ook een voegwoord:
Iedereen weet dat hij veel talen spreekt.
 Everyone knows he speaks many languages.
Maar: je kunt het niet weglaten in het Nederlands!

Slide 13 - Diapositive

Oefenen
Klaar?
Begin met je bouwplan voor de column

Slide 14 - Diapositive