Babel schrijfopdracht uitdelen

Unit Babel
Naamkaartjes uitdelen
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 6

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

Unit Babel
Naamkaartjes uitdelen

Slide 1 - Diapositive

Wat doen we vandaag?
presentaties Babel
 Savar en Atreya
Schrijfopdracht Babel over taalidentiteit

quiz trappen vergelijking

Let op: maandag coverwerk 




Slide 2 - Diapositive

Schrijfopdracht Babel
Wat is jouw 'taalidentiteit'?
Is jouw moedertaal minder goed of ben je nog vloeiend? Hoe merk je dat? Geef voorbeelden. 
Beschrijf jouw 'taalreis' van klein kind tot nu. Wat zou je moeten of willen doen om je moedertaal te behouden? Vind je dat belangrijk? Waarom wel of niet? Deel je ideeen en gevoelens.  


Slide 3 - Diapositive

Schrijfopdracht Babel
Welk text type is geschikt?
300-450 woorden

inleveren in week 45 (week na de herfstvakantie)

Beoordeling met de writing criteria: 
A language, B message en C conceptual understanding

Slide 4 - Diapositive

quiz

Slide 6 - Diapositive

(druk) Een stad is ... dan een dorp.


A
druk
B
drukker
C
drukst

Slide 7 - Quiz

(lekker) Ik vind thee het ...
A
lekker
B
lekkerder
C
lekkerst

Slide 8 - Quiz

(goed) Wie vind jij ...: Ajax of PSV?


A
goed
B
beter
C
best

Slide 9 - Quiz

(graag) Wat drink jij het ...: koffie of thee?
A
graag
B
liever
C
liefst

Slide 10 - Quiz

(duur) Deze auto is het ...


A
duur
B
duurder
C
duurst

Slide 11 - Quiz

(lief) De zwarte kat is ... dan de rode kat.
A
lief
B
liever
C
liefst

Slide 12 - Quiz

(dun) De man is dik, maar de vrouw is ...



A
dun
B
dunner
C
dunst

Slide 13 - Quiz

(veel) Wat is het ...: 1 ons of 200 gram?

A
veel
B
meer
C
meest

Slide 14 - Quiz

(lang) Wie is ... dan de docent?


A
lang
B
langer
C
langst

Slide 15 - Quiz

(snel) Een motor is ... dan een fiets.

Slide 16 - Question ouverte

(groot) Wat is het ...: een pen of een stoel?

Slide 17 - Question ouverte

(weinig) 100 gram is ... dan 1000 gram.

Slide 18 - Question ouverte

(boos) De jongen is ... dan het meisje.

Slide 19 - Question ouverte

Kenmerken column
In een column laat de schrijver blijken ...
... dat het thema hem aan het hart gaat.
... dat hij echt wat van het onderwerp vindt.

In een column legt de schrijver uit ...  
... waarom het onderwerp hem raakt.
... wat hem opvalt.

Hij geeft hier een mooie wending aan. Zo komt hij tot een scherpe, creatieve tekst met een persoonlijk karakter. Een column is informeel en persoonlijk. Er wordt vanuit ‘ik’ gesproken.

Slide 20 - Diapositive

Kenmerken column
  • Verschijnt regelmatig in tijdschrift/krant (kranten hebben vaak vaste columnisten)
  • Lengte verschilt
  • Informeel en persoonlijk (‘ik’)
  • Standpunt innemen
  • Lezer verrassen
  • Tekstdoel: opiniëren/informeren/amuseren/overtuigen
  • Humor
  • Actueel
  • Taalgebruik: beeldspraak en stijlfiguren
  • Voorbeeld: https://www.taalvoutjes.nl/column-alles-goed

Slide 21 - Diapositive

task 15-20 min
Verdiepende opdracht over columns

Ga naar deze website:  
We luisteren samen naar de column van Bert Jansen (stap 1)

Maak stap 1 t/m stap 5.

Slide 22 - Diapositive

Hoe ziet een column eruit?
Bij een column staat vaak een foto van de schrijver. Dit komt omdat columns vaak geschreven worden door bekende figuren. Met een foto erbij weet je gelijk wie zijn mening geeft. 

Een column is meestal niet erg lang. Schrijvers schrijven vaak over actuele zaken, dus ze hebben over het algemeen niet veel tijd om een column te schrijven.
Daarnaast zijn columns ook vaak bedoeld als amuserende, soms overtuigende teksten.

Slide 23 - Diapositive

Wie schrijven columns?
Bekende Nederlanders
Sommige schrijvers beginnen een column op het moment dat ze al beroemd zijn. Er zijn veel cabaretiers  en schrijvers die een column hebben, zoals Özcan Akyol. 
Columnisten
Er zijn ook columnschrijvers die juist vooral bekend zijn van hun columns. Hiernaast zie je Angela de Jong, zij schrijft voor het AD. Ze recenseert voornamelijk films en series.

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Quizlet
DP2 global context woordenlijst

Slide 26 - Diapositive