Werkwoordspelling herhaling eind schooljaar

• Nederlands
• Basisschool
• Groep 7,8

Werkwoordspelling

herhaling eind groep 7

Leerdoelen vandaag

- juiste spelling persoonsvorm tegenwoordige tijd

- juiste spelling persoonsvorm verleden tijd

- juiste spelling voltooid deelwoord

- leenwoorden

- juiste spelling lastige werkwoorden

(Worden) jij ook zo blij als de zon schijnt?

1. word
2. wordt
3. werd
4. worden

Het (gebeuren) bijna nooit dat ik te laat op mijn werk kom.

1. gebeurt
2. gebeurd

Het meisje _____ (vinden) de jongens vervelend.
-Tegenwoordige tijd-

1. vint
2. vindt
3. vind
4. vinden

eten (tegenwoordige tijd)

De kinderen...............hun lunch snel op.

1. eten
2. eet
3. aten
4. at

Antwoord: a - eten

rekenen (tegenwoordige tijd)

Ik...........de moeilijke som uit.

1. rekenen
2. reken
3. rekent
4. rekende

Antwoord: b - reken

Welke werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd?

1. Zwemmen
2. Verdwalen
3. Fietsten
4. Kneedden

Antwoord: 

a zwemmen

b verdwalen

Welke zin staat in de tegenwoordige tijd?

1. Mark blijft vandaag thuis.
2. Het eten werd opgegeten door Bello.
3. Wanneer kwam hij in de klas?
4. Het was mooi weer in Nederland.

Antwoord: A Mark blijft vandaag thuis.

Wat is de verleden tijd van ik lieg?

1. ik liegde
2. ik loog

Verleden tijd van werken

1. Werkten
2. Werkden

Wat is hij kijkt in de verleden tijd?

1. Hij kijkte
2. Hij kiekte
3. Hij keek

Verleden tijd van zwemmen

1. Zwemden
2. Zwommen

Verleden tijd van fietsen

1. Fietsten
2. Fietsden

Verleden tijd van schrijven

1. Schreven
2. Schrijfde

Wat is 'zitten' in de verleden tijd

1. zat
2. zitte
3. zaten
4. zitde

Wat is 'beginnen' in de verleden tijd

1. begon
2. begonnen
3. beginte
4. begonden

Wat is 'trekt' in de verleden tijd

1. trekte
2. trok
3. trokken
4. trokden

Maaike (verhuizen) volgende maand naar een andere stad.

1. verhuist
2. verhuisd
3. verhuisde
4. verhuizt

Karin en Sam (sporten) vroeger erg veel, maar nu bijna niet meer.

1. sporte
2. sportte
3. sporten
4. sportten

Wij (liften) vorig jaar van Nederland naar Italië.

1. lifte
2. liftte
3. liften
4. liftten

Hij wordt erg door zijn vrienden (beïnvloeden).

1. beïnvloed
2. beïnvloedt
3. beïnvloeden
4. beïnvloet

Wat is het voltooid deelwoord van verbouwen?

1. verbouwt
2. verbouwdt
3. verbauwd
4. verbouwd

Wat is het voltooid deelwoord van:

bereiken

1. bereikt
2. bereikd

Wat is het voltooid deelwoord

1. gefietst
2. fietsen
3. fietsten

Voltooid deelwoord van bekeuren

1. bekeurd
2. bekeurt

Voltooid deelwoord

1. Het hout is opgebrandt.
2. Het hout is opgebrand.

Wat is het voltooid deelwoord van werpen?

1. worpen
2. geworpen
3. gewerpt
4. gewierpen

Antwoord: b geworpen

Voltooid deelwoord
Zij heeft het aan mij .....

1. beloofd
2. belooft
3. beloven

Wat is het voltooid deelwoord van eten?

1. geëten
2. geaten
3. gegeten
4. geëet

Antwoord: c gegeten

Wat is het voltooid deelwoord?

Het vliegtuig is ...

1. landen
2. geland
3. gelant
4. gelande

Voltooid deelwoord van rijden

1. gereden
2. gerijd

voltooid deelwoord
proeven

1. geproefd
2. geproeft
3. geproeven

Wat is het voltooid deelwoord van interviewen?

1. geinterviewd
2. geïnterviewd
3. geinterviewt
4. geïnterviewt

Wat is geen voltooid deelwoord?

1. Gelopen
2. Verzorgd
3. Gewerkt
4. Worden

Wat is het voltooid deelwoord: kiezen

1. gekiest
2. gekoos
3. gekozen
4. gekiezen

Veel woorden in het Nederlands komen uit een andere taal, hoe heten deze woorden?

1. Uitleenwoorden
2. Leenwoorden
3. Hergebruikte woorden
4. Steelwoorden

Dylan heeft vandaag genoeg gegamed. Tijd om te relaxen.

Kies de/het leenwoord(en)

1. genoeg
2. relaxen
3. gegamed
4. tijd

Hij stopt bij de snackbar en
bestelt een portie frites met ketchup.

Kies de/het leenwoord(en)

1. snackbar
2. portie
3. frites
4. ketchup

LASTIGE WERKWOORDEN

Van sommige werkwoorden klinkt de persoonsvorm tegenwoordige tijd en het voltooid deelwoord hetzelfde, MAAR je schrijft ze wel anders.

Er (gebeuren) een ongeluk.

1. gebeurt
2. gebeurd

De dief heeft een horloge (ontvreemden).

1. ontvreemd
2. ontvreemdt