Werkwoordspelling

Werkwoordspelling
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsBasisschoolGroep 7,8

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Werkwoordspelling

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen vandaag
- juiste spelling persoonsvorm tegenwoordige tijd
- juiste spelling persoonsvorm verleden tijd
- juiste spelling voltooid deelwoord
- juiste spelling lastige werkwoorden


Slide 2 - Diapositive

Maaike (verhuizen) volgende maand naar een andere stad.
A
verhuist
B
verhuisd
C
verhuisde
D
verhuizt

Slide 3 - Quiz

Karin en Sam (sporten) vroeger erg veel, maar nu bijna niet meer.
A
sporte
B
sportte
C
sporten
D
sportten

Slide 4 - Quiz

Hij wordt erg door zijn vrienden (beïnvloeden).
A
beïnvloed
B
beïnvloedt
C
beïnvloeden
D
beïnvloet

Slide 5 - Quiz

(Worden) jij ook zo blij als de zon schijnt?
A
word
B
wordt
C
werd
D
worden

Slide 6 - Quiz

Het (gebeuren) bijna nooit dat ik te laat op mijn werk kom.
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 7 - Quiz

(Beantwoorden) je broer zijn mailtjes altijd pas na 2 weken?
A
beantwoord
B
beantwoordt

Slide 8 - Quiz

Wij (liften) vorig jaar van Nederland naar Italië.
A
lifte
B
liftte
C
liften
D
liftten

Slide 9 - Quiz

Door het Corona-virus zit iedereen aan huis (kluisteren).
A
gekluistert
B
gekluisterd

Slide 10 - Quiz

Daarom (hamsteren) mijn moeder al twee weken pakken rijst en toiletpapier.
A
hamsteren
B
hamster
C
hamstert
D
hamsterd

Slide 11 - Quiz

LASTIGE WERKWOORDEN
Van sommige werkwoorden klinkt de persoonsvorm tegenwoordige tijd en het voltooid deelwoord hetzelfde, MAAR je schrijft ze wel anders.

Slide 12 - Diapositive

Ge-, be-, ont-, ver-, her- 
Woorden, die hiermee beginnen zijn lastig. 
bijvoorbeeld:
Jan verstuurt een bericht
Jan heeft een bericht verstuurd.

Slide 13 - Diapositive

Er is een ongeluk (gebeuren).
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 14 - Quiz

Er (gebeuren) een ongeluk.
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 15 - Quiz

De weerman (voorspellen) een mooie zomerse dag.
A
voorspelt
B
voorspeld

Slide 16 - Quiz

De dief heeft een horloge (ontvreemden).
A
ontvreemd
B
ontvreemdt

Slide 17 - Quiz