voorzetsels 3e + 4e naamval herhaling, DER/EIN-Gruppe en vertaling van "naar"

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

voorzetsels met de 3e en 4e naamval en de vertaling van "naar"

Berlin

                                  Doelen van deze les

Doel 1: 

• Je kunt de voorzetsels met de derde en vierde naamval gebruiken (herhaling)
• Je kunt de DER- en EIN-Gruppe toepassen (herhaling)

Doel 2:

• Je weet de juiste vertaling van het woord "naar" en kunt deze toepassen

voorzetsels met de 3e naamval

mit = met

nach = na, naar  (geografisch --> Ich fahre nach Berlin) 

bei = bij

seit = sinds

von = van, door

zu = naar  (personen --> Ich gehe zu meinen Freunden.)

aus = uit

Na deze voorzetsels volgt altijd de 3e naamval.

außer = behalve

entgegen = tegemoet

gegenüber = tegenover

voorzetsels met de 4e naamval

durch = door 

für = voor

gegen = tegen

ohne = zonder

um = om

bis = tot

 (entlang = langs)

Na deze voorzetsels volgt altijd de 4e naamval.

Sleep de voorzetsel naar de juiste naamval

3e naamval

4e naamval

aus

durch

mit

für

nach

ohne

gegen

bei

von

um

entlang

Du bist nach ..... (Junge) an der Reihe.

1. der Junge
2. dem Jungen
3. den Jungen
4. des Jungen

Ich bekomme noch Geld von ...... (Kinder)

1. das Kinder
2. dem Kinder
3. die Kinder
4. den Kindern

Gegen ..... (Mannschaft) musst du am Wochenende Hockey spielen?

1. welcher Mannschaft
2. welchem Mannschaft
3. welche Mannschaft
4. welches Mannschaft

Ich habe den Ball durch (zijn).... Fenster (o) geworfen.

Sie läuft ohne (haar).... Freundinnen zur Schule.

Wir fahren mit dem Auto zu (jouw).... Oma.

Ich gehe für (de)... Bruder einkaufen.

Die Kinder spielen mit (hun)... Spielsachen (mv).

Ik kan de voorzetsels met de derde en vierde naamval gebruiken en de DER-en EIN-Gruppe toepassen.

😒🙁😐🙂😃

Hoe vertaal ik het woord "naar"?

naar= nach

naar= zu     

naar= in      

nach

bij steden en landen zonder lidwoord

• nach Berlin, nach Deutschland

bij richtingen

• nach rechts, nach oben

zu

bij personen

• zum Zahnarzt, zur Großmutter, zu den Eltern

bij gebouwen

• zum Supermarkt, zum Bahnhof, zum Stadion

(zum = zu dem) (zur= zu der)

uitzondering

zu Hause of nach Hause

• nach Hause gehen/fahren/kommen

nog onderweg

• zu Hause sein

dan ben je er al

in

bij landen met een lidwoord

• in die Türkei, in die Schweiz, in die Niederlande

vaste combinaties

• in die Kirche, in die Disko, ins Schwimmbad

Üben

Kies in elke zin tussen "nach", "zu" of "in".

Fahrt ihr dieses Jahr in den Urlaub ... Frankreich?

1. nach
2. zu
3. in

Nein, wir fahren ... die Türkei. Und du?

1. nach
2. zu
3. in

Ist es noch weit ... dem Freizeitpark?

1. nach
2. zu
3. in

An der Ampel fahren Sie ... rechts.

1. nach
2. zu
3. in

Und dann ... oben, den Berg hinauf.

1. nach
2. zu
3. in

Um sechs schließt der Park. Dann fahren wir wieder ... Hause.

1. nach
2. zu
3. in

Geh mal ... der Kasse und kaufe die Eintrittskarten.

1. nach
2. zu
3. in

CHECK: Ik weet de juiste vertaling van het woord "naar" en kan dit toepassen.

Ja, het lukt me!

Nee, dit moet ik nog meer oefenen.

Wat vond je van deze les?

😒🙁😐🙂😃