Dag 8 - Wonen

• NT2
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

Thema 3 Wonen - DAG 8

'Nieuwe' woorden

Ik leer de betekenis van tien (10) woorden.

Ik leer de woorden toepassen in zinnen.

1. de tafel
2. de tuin
3. de vakantie
4. van
5. ver(re)
6. verhuizen
7. de wc
8. de winkel
9. de woonkamer
10. zwart(e)

de tafel (znw)

• een blad en (vier) poten
• = een meubel
• Je kunt eraan eten, werken, spelen
• meervoud => de tafels

• zin: Ik eet graag aan tafel.
• zin: De tafel in mijn woonkamer is gemaakt van hout.

54

de tuin (znw)

• stuk grond bij een huis
• met planten, bloemen, bomen
• meervoud => de tuinen

• zin: De tuin bij mijn huis is klein.
• zin: Ik werk graag in de tuin, mijn tuin is heel mooi. 

55

de vakantie (znw)

• als je niet naar school moet/niet moet werken
• vakantie = vrij hebben
  
• meervoud: vakanties

• zin: Het is bijna vakantie, ik heb één week vrij!
• zin: In de vakantie ga ik soms naar het buitenland. 

56

van (vz)

• bezit
• hoort bij iets/iemand

• zin: Van wie is deze jas?
• zin: Deze telefoon is van mij! 

57

ver(re) (bnw)

• op een grote afstand
• afstand in km-m-cm-mm
• tegenstelling: dichtbij 

• zin: Mijn verre familie woont in Amerika. 
• zin: De afstand van de school naar het zwembad is 20 km, dat is ver.

58

verhuizen (ww)

• in een ander huis gaan wonen

• TT - ik verhuis, jij verhuist, 
  wij verhuizen
• VT - ik verhuisde, wij verhuisden

• zin: Volgende week ga ik naar Amsterdam verhuizen.
• zin: Het meisje verhuist vaak.                            

59

de wc (znw)

• het toilet
• meervoud => de wc's

• zin: Het is belangrijk om  de wc schoon te houden. 
• zin: De jongens wc is alweer niet netjes achtergelaten!

60

de winkel (znw)

• een gebouw waarin je dingen kunt kopen
• de winkel - de winkels

• Bijvoorbeeld: supermarkt of kledingwinkel

• Zin: Als school klaar is, ga ik naar de winkel.

61

de woonkamer (znw)

• ruimte van het huis die alle    bewoners gebruiken. 
• kamer met de bank,                   televisie, eettafel
• meervoud: de woonkamers

• zin: Wij kijken televisie in de woonkamer. 

62

zwart(e) (bnw)

• de donkerste kleur die er is
• wit <--> zwart

• zin: Ik heb vandaag een zwarte broek aan. 
• zin: Mijn koptelefoon en laptop zijn zwart. 

64

56

Welk land is heel ver weg?

A - Parijs is ver.
B - De wc is ver.
C - Ik ben ver met mijn huiswerk.
D - Hoe ver is mijn huis?

56

1. A - Goed B - Goed C - Goed D - Goed
2. A - Goed B - Fout C - Fout D - Goed
3. A - Goed B - Fout C - Goed D - Goed
4. A - Fout B - Goed C - Goed D - Goed

A - Ik ga naar de woonkamer om eten te kopen.
B - Ik ga naar de winkel om te liggen.
C - Ik slaap in de wc.
D - Mijn woonkamer is buiten.

59-60

1. A - fout B - fout C - fout D - goed
2. A - fout B - Goed C - Goed D - fout
3. A - fout B - Goed C - fout D - Goed
4. A - fout B - fout C - fout D - fout

Welke drie kleuren zie je?

62

Waar zie je een foto van
een tuin?

1. 
2. 
3. 
4. 

Bij het woord 'ver' denk je aan ...........

1. 
2. 
3. 
4. 

Welke winkel vind jij de leukste?

Wat is het goede antwoord: A, B, C of D?
1 - Parijs is ver.
2 - De kantine is ver
3 - Ik ben ver met mijn huiswerk.
4 - Hoe ver is mijn huis?

1. 1 - Goed 2 - Goed 3 - Goed 4 - Goed
2. 1 - Goed 2 - Fout 3 - Fout 4 - Goed
3. 1 - Goed 2 - Fout 3 - Goed 4 - Goed
4. 1 - Fout 2 - Goed 3 - Goed 4 - Goed

Welke foto past bij het woord:
verhuizen

1. 
2. 
3. 
4. 

Wat is het goede antwoord; A, B, C of D?
1 - Het meisje verhuist naar Amsterdam.
2 - Ik ga naar het station om met de trein te gaan.
3 - Ik moest verhuizen naar Nederland.
4 - Dat is ver weg.

1. 1 - fout 2 - fout 3 - fout 4 - goed
2. 1 - fout 2 - Goed 3 - Goed 4 - fout
3. 1 - fout 2- Goed 3 - goed 4 - goed
4. 1 - goed 2 - goed 3 - goed 4 - goed

Wat zie je in een tuin?

Maak een mooie zin.

54

Wat ga je doen in de herfstvakantie?

57

Naar welke stad wil jij verhuizen?

Maak een zin met het werkwoord 'verhuizen'.

57

Maak een zin met het woord:
'van'

55