herhaling 1 - 3

Romy	Sey
Chéden

	Sara
	Gaby
	Omar

	Djano
	Kim
	Chabo

                              bord

De rest mag kiezen waar hij/zij zit. Maar niet naast iemand met een vaste plek. 

r

a

a

m

herhaling 1 - 3

Doel: Je kunt beschrijven wat snelheid is.

Je weet het verschil van snelheid tussen een auto en een fiets. 

Dit kan je meestal goed inschatten. 

Snelheid is een maat voor hoe snel iets beweegt. 

Hoe groter de afstand die een voertuig aflegt in 1 seconde (sec), hoe groter de snelheid. 

Doel:
Je kunt een eenheid van snelheid noemen. 

afkortingen:

m = meter                  / = per

s = seconde              km = kilometer

h = uur (hour)

Meter per seconde is de eenheid van snelheid.

Kilometer per uur is ook een eenheid van snelheid.  

Doel: Je kunt de snelheid in meter per seconde omrekenen naar kilometer per uur en omgekeerd.  

Een fietser fietst 

36 km/h. 

Hoeveel meter is dat
per seconde?

36 : 3,6 = 10 m/s

Doel: Je kunt de snelheid berekenen van een bewegend voorwerp. 

snelheid = de afstand gedeeld door de tijd

formule: 

snelheid = afstand : tijd

Snelheid in m/s   of km/h
afstand in m          of km

tijd in s                      of h (uur)

Doel: Je kunt de gemiddelde snelheid berekenen.  

Je kunt de gemiddelde snelheid berekenen als je de afstand en de tijd weet.

Als je bijvoorbeeld ergens heen fiets, is de kans groot dat je niet constant dezelfde snelheid fietst. Je gaat bijv een heuvel op, of juist een heuvel naar beneden. 

Doel: Je kunt de gemiddelde snelheid berekenen.  

Je kunt de gemiddelde snelheid berekenen als je de afstand en de tijd weet.

Bijvoorbeeld:

Formule: 

gemiddelde snelheid = afstand : tijd

 de gemiddelde snelheid in meter per seconde (m/s);

• de afstand in meter (m);

• de tijd in seconde (s).

Doel: Je kunt de gemiddelde snelheid berekenen.  

Je kunt de gemiddelde snelheid berekenen als je de afstand en de tijd weet.

Bijvoorbeeld:

Je hebt in totaal 2 uur gefietst. De afstand van de hele fietsrit was

32 kilometer.

Formule: 

gemiddelde snelheid (km/h) = afstand (km) : tijd (h)

gemiddelde snelheid = 32 : 2

                                              = 16 Km/u

Soorten bewegingen: Doelen

1. Je kunt uitleggen wat er gebeurt met de snelheid bij een versnelde beweging. 
2. Je kunt uitleggen wat er gebeurt met de snelheid bij een beweging met constante snelheid. 
3. Je kunt uitleggen wat er gebeurt met de snelheid bij een vertraagde beweging. 

Begrippen: 

Beweging met een constante snelheid : Beweging waarvan de snelheid niet verandert.

Constant = hetzelfde
Versnelde beweging: Beweging waarvan de snelheid steeds groter wordt.

Vertraagde beweging: Beweging waarvan de
snelheid steeds kleiner wordt.

Doel: Je kunt uitleggen wat er gebeurt met de snelheid bij een versnelde beweging. 

Bij een versnelde beweging leg je
iedere seconde een grotere
afstand af. 

Als je op de fiets harder begint
te trappen, versnel je. 

Als je vader in de auto ineens
het gaspedaal intrapt, versnel je. 

Doel: Je kunt uitleggen wat er gebeurt met de snelheid bij een beweging met constante snelheid.  

Op een rechte weg rijd je vaak constant. (=hetzelfde)

Constante snelheid: je legt iedere seconde dezelfde afstand af. 

Doel: Je kunt uitleggen wat er gebeurt met de snelheid bij een vertraagde beweging. 

vertraging: langzamer

Als je op de fiets en je remt, vertraag je je snelheid. Je snelheid wordt kleiner. 

Versnelde = sneller, afstand wordt groter.

constant = hetzelfde, afstand blijft gelijk.

vertraagt = langzamer, afstand wordt kleiner. 

Beweging waarvan de snelheid niet verandert.
Welk begrip hoort hierbij?

1. Beweging met een langzamere snelheid
2. Beweging met een constante snelheid
3. Beweging met een versnelde snelheid

Jenthe koopt een pak verf. Onderweg naar huis merkt ze dat het blik lekt. Ze ziet druppels op de grond. Hoe zie je aan de druppels dat ze sneller is gaan lopen.

1. De druppels liggen verder van elkaar vandaan.
2. De druppels liggen dichter bij elkaar.

Welke formule hoort bij SNELHEID?

1. snelheid = afstand : tijd
2. Snelheid = afstand x tijd

Een wagen rijdt met een gemiddelde snelheid van 60 km/h om een vracht af te leveren. Hij doet 8 uur over deze reis.
Hoeveel kilometer heeft de vrachtwagen afgelegd tijdens deze reis?

1. 360 km
2. 420 km
3. 400 km
4. 520 km

Beweging waarvan de snelheid steeds sneller wordt.
Welk begrip hoort hierbij?

1. Beweging met een langzamere snelheid
2. Beweging met een constante snelheid
3. Beweging met een versnelde snelheid

Kim gaat met haar ouders op vakantie. De afstand is 400 km. Ze doen er vier uur over om op de plaats van bestemming te komen. Kim rekent uit:
400 : 4 = 100 Wat heeft zij uitgerekend?

1. de gemiddelde snelheid
2. de grootste snelheid
3. de kleinste snelheid
4. de veiligste snelheid

Tristan fietst naar de slager. Hij trekt op nadat hij moest wachten voor een spoorwegovergang.
Welk soort beweging maakt Tristan dan?

1. beweging met constante snelheid
2. versnelde beweging
3. vertraagde beweging

Carla traint voor een hardloopwedstrijd.
Op een dag loopt ze een afstand van 36 km. Daar doet ze drie uur over. Wat is de gemiddelde snelheid?

1. 36 : 3 = 12
2. 36 : 2 = 18

Beweging waarvan de snelheid steeds langzamer wordt.
Welk begrip hoort hierbij?

1. Beweging met een langzamere snelheid
2. Beweging met een constante snelheid
3. Beweging met een versnelde snelheid

Pieter loopt het kustpad. Het pad loopt van Noord-Groningen tot Zuid-Zeeland. Pieter loopt gemiddeld 5 km/h. Het pad is 480 km lang.
Bereken hoelang Pieter onderweg is.

1. 96 : 5 = 19
2. 480 : 5 = 96
3. 480 x 5 = 2400