Leesvaardigheid KSE-uur

welke vorm van lezen behandelen we NIET bij begrijpend lezen?
A
snel lezen
B
globaal lezen
C
zoekend lezen
D
oriënterend lezen
1 / 22
suivant
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

welke vorm van lezen behandelen we NIET bij begrijpend lezen?
A
snel lezen
B
globaal lezen
C
zoekend lezen
D
oriënterend lezen

Slide 1 - Quiz

werkwoordspelling
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.

Slide 2 - Quiz

In het middenstuk
A
wordt het belangrijkste uit een tekst herhaald
B
staat de meeste informatie
C
maak je kennis met het onderwerp van een tekst

Slide 3 - Quiz

Moet je de hele tekst lezen bij zoekend lezen?
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje
D
Misschien

Slide 4 - Quiz

Kies de juiste werkwoordspelling:
A
Bereidt jij het eten vanavond?
B
Bereid jij het eten vanavond?

Slide 5 - Quiz

Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?
Wat is een hoofdgedachte?
A
gedachte uit je hoofd
B
samenvatting van een tekst in één zin
C
samenvatting van een tekst
D
één zin in de tekst

Slide 6 - Quiz

Wat is de functie van de inleiding?
(welk doel heeft een inleiding)
A
Onderwerp duidelijk maken en de aandacht lezer trekken door verhaaltje
B
Samenvatting geven van de tekst.
C
Deelonderwerpen bespreken.
D
Een conclusie geven

Slide 7 - Quiz

Werkwoordspelling
A
Hij heeft de boel belazerd.
B
Hij heeft de boel belazert.

Slide 8 - Quiz

Globaal lezen is...
A
Alles doorlezen van begin tot eind
B
De titels en tussenkopjes + eerste zin van een alinea lezen
C
Op zoek gaan naar uitgebreide informatie
D
Bedenken of wat er in de tekst staat ook klopt

Slide 9 - Quiz

werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 10 - Quiz

werkwoordspelling
A
Gisteren verhuisden we naar Groningen.
B
Gisteren verhuisten we naar Groningen.

Slide 11 - Quiz

Bij oriënterend lezen . . . .
A
lees je de eerste tot en met de laatste zin van de tekst
B
bekijk je de tekst en lees je de 1e alinea
C
lees je de 1e en laatste zin van elke alinea
D
zoek je alleen het stuk tekst dat je nodig hebt

Slide 12 - Quiz

Bij precies lezen . . .
A
lees je de 1e en laatste zin van elke alinea
B
zoek je alleen het stuk tekst dat je nodig hebt
C
bekijk je de tekst en lees je de 1e alinea
D
lees je de eerste tot en met de laatste zin van de tekst

Slide 13 - Quiz

Bij zoekend lezen . . .
A
lees je de 1e en laatste zin van elke alinea
B
zoek je alleen het stuk tekst dat je nodig hebt
C
bekijk je de tekst en lees je de 1e alinea
D
lees je de eerste tot en met de laatste zin van de tekst

Slide 14 - Quiz

werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 15 - Quiz

Wat is het onderwerp van een tekst?

Het onderwerp van een tekst...
A
... vertelt in één woord waar de tekst over gaat.
B
... vertelt wat het belangrijkste van de tekst is.
C
... vertelt wat iemand ergens van vindt.
D
... vertelt wat waar of niet waar is.

Slide 16 - Quiz

Werkwoordspelling
A
De oude man heeft de brief verstuurd.
B
De oude man heeft de brief verstuurt.

Slide 17 - Quiz

Wat is de functie van de titel bij een tekst?
A
Waar de tekst over gaat óf niet, zodat je nieuwsgierig wordt.
B
De lezer overhalen om te gaan lezen.
C
De lezer nieuwsgierig maken
D
Het onderwerp aankondigen

Slide 18 - Quiz

(worden) jij ook zo moe van werkwoordspelling?
A
word
B
wordt
C
wert

Slide 19 - Quiz


Wat is de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte = ?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.

Slide 20 - Quiz

Werkwoordspelling
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.

Slide 21 - Quiz

hele tekst lezen
onderwerp vd tekst vinden
scannen voor bepaalde info
wat voor soort tekst is het
oriën-terend lezen lezen
globaal lezen
precies lezen
zoekend lezen

Slide 22 - Question de remorquage