Week 24, 3m

• Duits
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

Dienstag 14. Februar 2023

Planung heute

Leestoets deel A

Wiederholung Grammatik

Leestoets deel A

Noteer je naam

Als je klaar bent leg je de toets met de voorpagina naar boven

Je mag dan iets voor jezelf doen

Praten is niet toegestaan totdat iedereen klaar is.

Op 7 maart toets deel B, hoogste cijfer telt

Lernziele

In deze les leer je wat modale werkwoorden zijn.

Je leert de vertalingen van de modale werkwoorden.

Je leert de modale werkwoorden te vervoegen in de verleden tijd en toe te passen in een zin. 

Was ist ein Modalverb?

Een modaal werkwoord  (Modalverb)

• Modale ww geven een noodzakelijkheid, waarschijnlijkheid, mogelijkheid of wenselijkheid aan. 
  

• Staat meestal samen met een infinitief (heel werkwoord) van een ander werkwoord in een zin
•  Verandert de betekenis van het werkwoord dat in de infinitief staat

Heb je dat in het Nederlands ook?

Ja, kijk maar:

'hij eet' -> zegt iets over wat hij op het moment doet.

'hij wil eten' -> hier verandert het werkwoord 'willen' de betekenis van 'eten' en de zin: het is zijn wens iets te eten.

'hij kan eten' -> hier net zo: hij kan eten, maar moet niet.

'willen' en 'kunnen' zijn voorbeelden van modale werkwoorden.

Modalverben auf Deutsch:

Also dies sind ...

• dürfen   (= mogen)
• können (= kunnen)
• müssen (= moeten als noodzaak)
• wollen  (= willen)
• wissen (= weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)

Die Endungen im Präteritum

Uitgangen van de o.v.t.

ich stam + e

du stam + est

er/sie/es stam + e

wir stam + en

ihr stam + et

sie/Sie stam + en

Also dies sind ...

(schreibt auf!)

• dürfen   (= mogen)
• können (= kunnen)
• mögen  (= lusten, lekker vinden, houden van, leuk vinden)
• müssen (= moeten als noodzaak)
• sollen  (= moeten als wens van een ander, aanrading, bevel)
• wollen  (= willen)
• wissen (= weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)

Sleepvraag

Wat is de vertaling van de werkwoorden.

kunnen

aardig vinden, lusten. leuk vinden

moeten (wil van een ander)

willen

mogen

moeten (kan niet anders)

weten

können / konnten

dürfen / durften

mögen  

wissen / wussten

müssen / mussten

wollen / wollten

sollen / sollten

Grammatik A: können, müssen, dürfen

Seite 107

Grammatik B, Seite 109

Wat helpt bij het leren?

Onthoud de eerste letters van het rijtje werkwoorden

dürfen - können - mögen - müssen - sollen - wollen - wissen

En maak hiermee een voor jou makkelijk te onthouden zin,
bijvoorbeeld:
de klas moet maar snel weg wezen
En verlink deze letters in je hoofd met de Modalverben ....

Präteritum
(wollen) Ich ______ nach Hause gehen.

1. wollte
2. willte
3. wollt
4. willt

Präteritum
(können) Wir ______ es uns kaum vorstellen!

1. können
2. könnten
3. konnen
4. konnten

Präteritum
(dürfen) ______ du in die Disko gehen?

1. dürftest
2. darftest
3. durftest
4. darfst

Präteritum
(wissen) ______ er, dass die letzte Stunde ausfiel?

1. wisste
2. wusste
3. weißte
4. weiß

Übersetze:
hij kan

1. Er könne
2. Er kann
3. Er kannt
4. Er könnt

Übersetze:
jij mag (toestemming)

1. du darfst
2. du magst
3. du darf
4. du mag

(wissen)
Er ___ nicht, ob er heute noch kommt.

1. wiss
2. wisst
3. weißt
4. weiß

(wollen)
Du _____ keine Hausaufgaben machen.

1. woll
2. will
3. willst
4. wollst

Niet eten, slokje drinken mag.

Tijd om en muziek afgelopen betekent pause voorbij en telefoon weg 

Niet door de klas heenlopen.

Selbständig arbeiten

Machen:

Aufgabe 21 bis zum 25 (online oder im Buch)

Fertig? Slim Stampen

Hausaufgaben

Lernen:

Grammatik A und B , Seite 107 und 109

Slim stampen E minimaal 75%

Machen:

Grammatik

Aufgabe 17 bis zum 25