FA 1VHa les 22

1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 11 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
1. Ik weet wat een ontkennende zin (=ontkenning) is
2. Ik kan een ontkennende zin in het Frans maken.
3. Ik kan Franse zinnen met twee werkwoorden maken.


Slide 2 - Diapositive

Voorbeelden ontkenning

Ik eet een pizza.
Ik eet geen pizza.

Hij praat Frans.
Hij praat NIET Frans.


Slide 3 - Diapositive

Nederlandse ontkenning

  • 1 woord
  • betekenis: niet of geen
  • na het werkwoord

voorbeeld:
Ik eet geen pizza.

--> Na EERSTE werkwoord
Franse ontkenning

  • 2 woorden
  • betekenis: ne .... pas
  • voor en na het werkwoord

voorbeeld:
Je ne mange pas de pizza. 

--> NE voor EERSTE ww, PAS na ww

Slide 4 - Diapositive

Chapitre 2, p. 86 + 87 + 88

Exercice 30 a, c

Exercice 31 b, c, d, e, f

timer
10:00

Slide 5 - Diapositive

Leerdoelen
1. Ik weet wat een ontkennende zin (=ontkenning) is
2. Ik kan een ontkennende zin in het Frans maken.
3. Ik kan Franse zinnen met twee werkwoorden maken.


Slide 6 - Diapositive

Nederlandse zin met twee ww

  • werkwoorden uit elkaar
voorbeeld:
Ik ga een pizza eten.

  • Bij ontkenning: Na eerste werkwoord
voorbeeld:
Ik ga GEEN pizza eten.
Franse zin met twee werkwoorden

  • werkwoorden naast elkaar
voorbeeld:
Je vais manger une pizza.

  • Bij ontkenning: Voor EERSTE werkwoord
voorbeeld:
Je NE vais PAS manger de pizza.

Slide 7 - Diapositive

Zinnen vertalen - voorbeeld
1. Jij gaat met het kind lopen.
2. Jij gaat niet met het kind lopen.

1. Frans: werkwoorden naast elkaar
Volgorde aanpassen: Jij gaat lopen met het kind
Vertalen: Tu vas marcher avec l'enfant.

2. Frans: Ne ... pas om eerste ww
zie vorige zin.
Eerste werkwoord zoeken.
Tu NE vas PAS marcher avec l'enfant.


            Aller = gaan

je vais             = ik ga
tu vas             = jij gaat
il/elle va         = hij/zij gaat
nous allons   = wij gaan
vous allez      = u gaat, 
                            jullie gaan
ils/ elles vont = zij gaan


Slide 8 - Diapositive

Zinnen vertalen
1. Wij gaan een stokbrood eten.
2. Wij gaan geen stokbrood eten.

3. Ik ga het kledingstuk kopen in de winkel
4. Ik ga het kledingstuk in de winkel niet kopen

5. Zij gaan Nederlands praten.
6. Zij gaan geen Nederlands praten.

7. Jij wil graag een chocoladebroodje kopen. (p. 91, E)
8. Jij wilt niet graag een chocoladebroodje kopen. 

              Aller = gaan

je vais             = ik ga
tu vas             = jij gaat
il/elle va         = hij/zij gaat
nous allons   = wij gaan
vous allez      = u gaat, 
                            jullie gaan
ils/ elles vont = zij gaan


Slide 9 - Diapositive

Zinnen nakijken
1. Nous allons manger une baguette.
2. Nous n'allons pas manger de baguette.

3. Je vais acheter le vêtement dans le magasin.
4. Je ne vais pas acheter le vêtement dans le magasin.

5.Ils (Elles) vont parler néerlandais. 
6. Ils (Elles) ne vont pas parler néerlandais. 

7.  Je voudrais acheter un pain au chocolat. (p. 91, E)
8. Je ne voudrais pas acheter un pain au chocolat. 

             Aller = gaan

je vais             = ik ga
tu vas             = jij gaat
il/elle va         = hij/zij gaat
nous allons   = wij gaan
vous allez      = u gaat, 
                            jullie gaan
ils/ elles vont = zij gaan


Slide 10 - Diapositive

Leerdoelen
1. Ik weet wat een ontkennende zin (=ontkenning) is
2. Ik kan een ontkennende zin in het Frans maken.
3. Ik kan Franse zinnen met twee werkwoorden maken.


Slide 11 - Diapositive