FA 1VHa les 23

1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
1. Ik weet wat een ontkennende zin (=ontkenning) is (QUIZ)
2. Ik kan een ontkennende zin in het Frans maken. (QUIZ)

3. Ik ken de schoolvakken in het Frans. (EXERCICE)
4. Ik weet de dagen van de week in het Frans (EXERCICE)

5.  Ik kan de woorden van A (p. 128)
6. Ik kan Franse zinnen met twee werkwoorden maken.

Slide 2 - Diapositive

A. Ik wil geen toetje.
B. Jij praat Frans.
A
A. ontkennende zin B. bevestigende zin
B
A. bevestigende zin B. ontkennende zin
C
A. bevestigende zin B. bevestigende zin
D
A. ontkennende zin B. ontkennende zin

Slide 3 - Quiz

In 't Nederlands gebruik je in een ontkennende zin 'geen' of .....

Slide 4 - Question ouverte

A. Tu veux un pain au chocolat?
B. Elle ne veut pas un croissant?
A
A. ontkennende zin B. bevestigende zin
B
A. bevestigende zin B. ontkennende zin
C
A. bevestigende zin B. bevestigende zin
D
A. ontkennende zin B. ontkennende zin

Slide 5 - Quiz

In 't Frans gebruik je in een ontkennende zin twee woorden: .... + ......

Slide 6 - Question ouverte

A. Je mange ne pas une crêpe.
B. On ne écoute pas de la musique.
A
A. vrai (=waar) B. vrai
B
A. faux (= fout) B. faux
C
A. vrai B. faux
D
A. faux B. vrai

Slide 7 - Quiz

Maak de zin ontkennend:

Il marche dans l'école.

Slide 8 - Question ouverte

LAATSTE VRAAG Waar of niet:

In 't Frans staat ne ... pas om het EERSTE werkwoord.
A
vrai
B
faux

Slide 9 - Quiz

Leerdoelen
1. Ik weet wat een ontkennende zin (=ontkenning) is (QUIZ)
2. Ik kan een ontkennende zin in het Frans maken. (QUIZ)

3. Ik ken de schoolvakken in het Frans. (EXERCICE)
4. Ik weet de dagen van de week in het Frans (EXERCICE)

5. Ik kan de woorden van A (p. 128)
6. Ik kan Franse zinnen met twee werkwoorden maken.


Slide 10 - Diapositive

Maintenant en français!

Slide 11 - Diapositive

Leerdoelen
1. Ik weet wat een ontkennende zin (=ontkenning) is (QUIZ)
2. Ik kan een ontkennende zin in het Frans maken. (QUIZ)

3. Ik ken de schoolvakken in het Frans. (EXERCICE)
4. Ik weet de dagen van de week in het Frans (EXERCICE)

5. Ik kan de woorden van A (p. 128)
6. Ik kan Franse zinnen met twee werkwoorden maken.


Slide 12 - Diapositive

Cartes des mots (A) (p.128)

Slide 13 - Diapositive

Leerdoelen
1. Ik weet wat een ontkennende zin (=ontkenning) is (QUIZ)
2. Ik kan een ontkennende zin in het Frans maken. (QUIZ)

3. Ik ken de schoolvakken in het Frans. (EXERCICE)
4. Ik weet de dagen van de week in het Frans (EXERCICE)

5. Ik kan de woorden van A (p. 128)
6. Ik kan Franse zinnen met twee werkwoorden maken.


Slide 14 - Diapositive

Nederlandse zin met 2 werkwoorden
Voorbeelden:

  • Ik ga morgen fietsen.
  • Jullie willen naar het restaurant gaan.
  • Zij gaat schrijfster worden.

                   Conclusie: er staat iets tussen de werkwoorden

Slide 15 - Diapositive

Franse volgorde met 2 werkwoorden
Voorbeelden:

  • Ik ga  fietsen morgen.
  • Jullie willen gaan naar het restaurant.
  • Zij gaat  worden schrijfster.

                  Conclusie: er staat NIETS tussen de werkwoorden

Slide 16 - Diapositive

Franse volgorde met 2 werkwoorden
Conclusie: er staat NIETS tussen de werkwoorden

Uitzondering: de ontkenning staat om het EERSTE werkwoord

  • Ik NE ga PAS  fietsen morgen.
  • Jullie NE willen PAS gaan naar het restaurant.
  • Zij NE gaat PAS worden schrijfster.

             

Slide 17 - Diapositive

Nederlandse zin met twee ww

  • werkwoorden uit elkaar
voorbeeld:
Ik ga een pizza eten.

  • Bij ontkenning: Na eerste werkwoord
voorbeeld:
Ik ga GEEN pizza eten.
Franse zin met twee werkwoorden

  • werkwoorden naast elkaar
voorbeeld:
Je vais manger une pizza.

  • Bij ontkenning: Voor EERSTE werkwoord
voorbeeld:
Je NE vais PAS manger de pizza.

Slide 18 - Diapositive

Zinnen vertalen - voorbeeld
1. Jij gaat met het kind lopen.
2. Jij gaat niet met het kind lopen.

1. Frans: werkwoorden naast elkaar
Volgorde aanpassen: Jij gaat lopen met het kind
Vertalen: Tu vas marcher avec l'enfant.

2. Frans: Ne ... pas om eerste ww
zie vorige zin.
Eerste werkwoord zoeken.
Tu NE vas PAS marcher avec l'enfant.


            Aller = gaan

je vais             = ik ga
tu vas             = jij gaat
il/elle va         = hij/zij gaat
nous allons   = wij gaan
vous allez      = u gaat, 
                            jullie gaan
ils/ elles vont = zij gaan


Slide 19 - Diapositive

Zinnen vertalen
1. Wij gaan een stokbrood eten.
2. Wij gaan geen stokbrood eten.

3. Ik ga het kledingstuk kopen in de winkel
4. Ik ga het kledingstuk in de winkel niet kopen

5. Zij gaan Nederlands praten.
6. Zij gaan geen Nederlands praten.

7. Jij wil graag een chocoladebroodje kopen. (p. 91, E)
8. Jij wilt niet graag een chocoladebroodje kopen. 

              Aller = gaan

je vais             = ik ga
tu vas             = jij gaat
il/elle va         = hij/zij gaat
nous allons   = wij gaan
vous allez      = u gaat, 
                            jullie gaan
ils/ elles vont = zij gaan


Slide 20 - Diapositive

Zinnen nakijken
1. Nous allons manger une baguette.
2. Nous n'allons pas manger de baguette.

3. Je vais acheter le vêtement dans le magasin.
4. Je ne vais pas acheter le vêtement dans le magasin.

5.Ils (Elles) vont parler néerlandais. 
6. Ils (Elles) ne vont pas parler néerlandais. 

7.  Je voudrais acheter un pain au chocolat. (p. 91, E)
8. Je ne voudrais pas acheter un pain au chocolat. 

             Aller = gaan

je vais             = ik ga
tu vas             = jij gaat
il/elle va         = hij/zij gaat
nous allons   = wij gaan
vous allez      = u gaat, 
                            jullie gaan
ils/ elles vont = zij gaan


Slide 21 - Diapositive

Leerdoelen
1. Ik weet wat een ontkennende zin (=ontkenning) is (QUIZ)
2. Ik kan een ontkennende zin in het Frans maken. (QUIZ)

3. Ik ken de schoolvakken in het Frans. (EXERCICE)
4. Ik weet de dagen van de week in het Frans (EXERCICE)

5. Ik kan de woorden van A (p. 128)
6. Ik kan Franse zinnen met twee werkwoorden maken.


Slide 22 - Diapositive