3.4 Lucht 2H Nova - Wolken en neerslag

LUCHT 
Hoofdstuk 3 - 2 Havo
Paragraaf 3.4 - Wolken en neerslag
Docent: S.L. Kramer
Herbert Vissers College
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
naskNatuurkunde / Scheikunde+1Middelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

LUCHT 
Hoofdstuk 3 - 2 Havo
Paragraaf 3.4 - Wolken en neerslag
Docent: S.L. Kramer
Herbert Vissers College

Slide 1 - Diapositive

2 Havo
Hoofdstuk 3 Lucht

  1. Lucht: een mengsel van gassen
  2. Luchtdruk
  3. Wind
  4. Wolken en neerslag

Slide 2 - Diapositive

2H - 3.4 Wolken en neerslag
LEERDOELEN 3.1

• Je kent de belangrijkste bestanddelen van lucht (in %).
• Je kunt uitleggen wat het belang is van de belangrijkste drie bestanddelen van lucht voor het leven op aarde.
• Je kunt uitleggen wat er nodig is voor verbranding en welke stoffen ontstaan bij verbranding.
• Je weet hoe de laag lucht rond de aarde wordt genoemd en wat een vacuüm is.
• Je kunt uitleggen wat het betekent als lucht ijler wordt vanaf een bepaalde hoogte.

Slide 3 - Diapositive

2H - 3.4 Wolken en neerslag
LEERDOELEN 3.2

  • Je kunt uitleggen waardoor luchtdruk veroorzaakt wordt.
  • Je kunt de proef met de Maagdenburgse halve bollen uitleggen met de begrippen luchtdruk en tegendruk.
  • Je kunt uitleggen hoe een barometer werkt.
  • Je weet wat de eenheid van druk is en in welke eenheid de luchtdruk opgegeven wordt in het weerbericht.
  • Je kunt het verband tussen luchtdruk en hoogte uitleggen.

Slide 4 - Diapositive

2H - 3.4 Wolken en neerslag
LEERDOELEN 3.3

  • Je weet wat een hoge- en een lagedrukgebied zijn en of de luchtdruk erbinnen hoger of lager is dan erbuiten.
  • Je kunt uitleggen wat de windrichting, windsnelheid en windkracht zijn.
  • Je kunt uitleggen hoe wind ontstaat.
  • Je kunt uitleggen waarom wind een afkoelend effect heeft.
  • Je kunt uitleggen waarom lucht een warmte-isolator is.

Slide 5 - Diapositive

2H - 3.4 Wolken en neerslag
LEERDOELEN 3.4

  • Je kunt het verband beschrijven tussen de temperatuur en de hoeveelheid waterdamp in de lucht.
  • Je kunt uitleggen wat het dauwpunt is.
  • Je kunt een grafiek interpreteren die de relatie geeft tussen het dauwpunt en de hoeveelheid waterdamp in de lucht.
  • Je kunt uitleggen hoe stapelwolken ontstaan en wat het condensatieniveau is.
  • Je kunt uitleggen hoe mooiweerwolken, buienwolken en hagel ontstaan.

Slide 6 - Diapositive

2H - 3.4 Wolken en neerslag
Begrippen

  • Dauwpunt
  • convectiestroming
  • condensatieniveau

Slide 7 - Diapositive

2H - 3.4 Wolken en neerslag
Waterdamp in de lucht
Als water verdampt, wordt de waterdamp opgenomen door de lucht. Daardoor bevat de lucht om je heen altijd wel waterdamp: de ene keer meer, de andere keer minder. Hoe hoger de temperatuur, des te meer waterdamp kan de lucht bevatten. Daarom blaast een wasdroger warme lucht door het natte wasgoed. Warme lucht neemt het water veel gemakkelijker op dan koude lucht zou doen.

Slide 8 - Diapositive

2H - 3.4 Wolken en neerslag
Water verdampt

Als het overdag warm weer is, verdampt er veel water. De lucht neemt dan grote hoeveelheden waterdamp op. ’s Nachts koelt de lucht weer af. Het teveel aan waterdamp condenseert dan in de vorm van kleine waterdruppeltjes. Die druppeltjes ontstaan vooral op plaatsen waar de lucht in contact komt met een koud oppervlak. Zo ontstaat dauw.

Slide 9 - Diapositive

2H - 3.4 Wolken en neerslag

Slide 10 - Diapositive

2H - 3.4 Wolken en neerslag
Het dauwpunt
De temperatuur waarbij de waterdamp in de lucht gaat condenseren, wordt het dauwpunt genoemd. Die temperatuur is niet altijd even hoog. Hoe meer waterdamp de lucht bevat, des te hoger ligt het dauwpunt. 
• 5 g waterdamp per m3, dan is het dauwpunt 0 °C;
• 7 g waterdamp per m3, dan is het dauwpunt 5 °C;
• 10 g waterdamp per m3, dan is het dauwpunt 10 °C, etc etc.
Als het helder weer is zonder wolken, koelt het ’s nachts sterk af. De kans is dan groot dat de temperatuur daalt tot onder het dauwpunt. Daarom is het gras na een heldere herfstnacht vaak kletsnat van de dauw.

Slide 11 - Diapositive

2H - 3.4 Wolken en neerslag
Het ontstaan van stapelwolken
Als de zon het aardoppervlak verwarmt, wordt de bodem op de ene plaats warmer dan op de andere. Een kale zandvlakte wordt bijvoorbeeld heter dan een bosgebied. Als je op blote voeten rondloopt, kun je het verschil goed voelen. Op plaatsen waar de grond sterk opwarmt, wordt de lucht vlak boven de grond ook warmer. Zo ontstaan grote bellen met warme lucht.
Terwijl de lucht opwarmt, zet hij uit: het volume van de bellen met warme lucht wordt steeds groter. De warme lucht krijgt daardoor een kleinere dichtheid dan de omringende, koudere lucht. Dat heeft tot gevolg dat de bellen warme lucht omhoog bewegen alsof het onzichtbare heteluchtballonnen zijn. Je zegt dat er in de lucht een convectiestroming ontstaat: een stroming die wordt veroorzaakt door een plaatselijk temperatuurverschil.

Slide 12 - Diapositive

2H - 3.4 Wolken en neerslag

Slide 13 - Diapositive

2H - 3.4 Wolken en neerslag
Mooiweerwolken
Hoe hoog een bel met warme lucht omhoog stijgt, hangt af van het temperatuurverloop in de atmosfeer. Als de lucht hoger in de atmosfeer relatief warm is, gaat een bel met warme lucht maar langzaam omhoog en bereikt geen grote hoogte.
Je krijgt dan een echte mooiweerwolk. Na verloop van tijd verdwijnt zo’n wolk weer, doordat de waterdruppeltjes in de wolk langzaam verdampen.
Als de lucht hoger in de atmosfeer relatief koud is, kunnen bellen met warme lucht een grote hoogte bereiken. Je krijgt dan grote wolken met een donkere onderkant. Boven in de wolken beginnen dan ijskristallen te groeien. De ijskristallen groeien tot ze te zwaar worden om door de opstijgende lucht te worden meegenomen, en vallen dan uit de wolk naar beneden.


Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

2H - 3.4 Wolken en neerslag
Buienwolken
Als de luchttemperatuur op lagere hoogte boven 0 °C ligt, smelten de ijskristallen voordat ze het aardoppervlak bereiken. In dat geval valt er regen. Als de luchttemperatuur op lagere hoogte onder of op 0 °C ligt, bereiken de ijskristallen het aardoppervlak wel zonder te smelten. Dan sneeuwt het.
Hagel ontstaat in hevige buien doordat waterdruppels vastvriezen aan ijsdeeltjes. Dat gebeurt alleen in wolken met krachtige opwaartse luchtstromen. In zo’n luchtstroom kunnen de hagelstenen steeds groter worden, doordat ze steeds nieuwe waterdruppels tegenkomen. Als ze ten slotte naar beneden vallen, ontstaat er vaak veel schade.



Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

2H - 3.4 Wolken en neerslag
Begrippen / Leerdoelen

  • Je kunt het verband beschrijven tussen de temperatuur en de hoeveelheid waterdamp in de lucht.
  • Je kunt uitleggen wat het dauwpunt is.
  • Je kunt een grafiek interpreteren die de relatie geeft tussen het dauwpunt en de hoeveelheid waterdamp in de lucht.
  • Je kunt uitleggen hoe stapelwolken ontstaan en wat het condensatieniveau is.
  • Je kunt uitleggen hoe mooiweerwolken, buienwolken en hagel ontstaan.

Slide 18 - Diapositive

2H - 3.4 Wolken en neerslag
Huiswerk

  • Maken vragen 1 tm 8 online paragraaf 3.4
  • Leren hoofdstuk 3 voor SO 3.1 + 3.2 (les erna)

Slide 19 - Diapositive