Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
BVB Thema 1
Organen en cellen
Herhaling
Slide 1 - Diapositive
Noem vier levenskenmerken van het madeliefje.
Slide 2 - Question ouverte
Leg uit dat de bladeren en de bloem van het madeliefje uit verschillende soorten weefsels bestaan.
Slide 3 - Question ouverte
Vindt in alle delen van het madeliefje mitose plaats? Leg je antwoord uit.
Slide 4 - Question ouverte
Lees de tekst ‘Schrompelnieren’. Bij welk organisatieniveau hoort een nier?
Slide 5 - Question ouverte
Winterpenen zijn oranje van kleur. Delen van de wortel die boven de grond uitkomen, worden groen. Hierbij gaat de ene soort korrels (A) over in een andere soort korrels (B).
Welke soort korrel is A? En welke soort korrel is B?
A
A= kleurstofkorrel
B= bladgroenkorrel
B
A= bladgroenkorrel
B= kleurstofkorrel
Slide 6 - Quiz
Welke letter in de afbeelding geeft een nier aan?
A
letter A
B
letter B
C
letter C
D
letter D
Slide 7 - Quiz
Nieren halen afvalstoffen uit het bloed. Deze afvalstoffen verlaten via de urine het lichaam.
Welk levenskenmerk hoort bij de werking van de nieren?
A
ademhaling
B
beweging
C
voortplanting
D
uitscheiding
Slide 8 - Quiz
Mr. Lataster en mevr. Smits hebben drie jaar geleden een zoon gekregen genaamd Alaaf.
In welke levensfase bevindt Alaaf zich?
A
peuter - van 0 tot 1,5 jaar
B
kleuter - van 0 tot 1,5 jaar
C
peuter - van 1,5 tot 4 jaar
D
kleuter - van 1,5 tot 4 jaar
Slide 9 - Quiz
Stelling: Geslachtschromosomen bevatten de helft van het normale aantal chromosomen in een lichaamscel.
A
juist
B
onjuist
Slide 10 - Quiz
Mr. Lataster en mevr. Smits hebben drie jaar geleden een zoon gekregen genaamd Alaaf .
Welke geslachtschromosomen bevinden zich in de lichaamscellen van Alaaf?
A
chromosomen XX
B
chromosomen XY
Slide 11 - Quiz
Hoeveel chromosomen zitten er in menselijke cellen?
Slide 12 - Question ouverte
Mr. Lataster en mevr. Smits hebben drie jaar geleden een zoon gekregen genaamd Alaaf .
Welk geslachtschromosoom heeft Alaaf van zijn vader mr. Lataster gekregen?
A
het vrouwelijke Y-chromosoom
B
het mannelijke Y-chromosoom
C
het vrouwelijke X-chromosoom
D
het mannelijke X-chromosoom
Slide 13 - Quiz
Noem een verschil in bouw tussen een eicel en een zaadcel. En welk voordeel heeft de zaadcel van zijn bouw?
Slide 14 - Question ouverte
De geslachtschromosomen in de geslachtscellen bepalen het geslacht van de nakomeling. Hoe heet het proces waarbij geslachtscellen worden gevormd?
Slide 15 - Question ouverte
Kijk naar de tabel. Hoeveel chromosomen bevat een bevruchte eicel van een zebravink? Leg je antwoord uit.
Slide 16 - Question ouverte
Wat is géén levenskenmerk.
A
Groeien
B
Geur
C
Uitscheiden
D
Bewegen
Slide 17 - Quiz
Sleep het plaatje naar het juiste begrip.
Levenscyclus
Levensloop
Slide 18 - Question de remorquage
Zet de onderdelen in de volgorden van klein naar groot. Nummer: 1 is het kleinste.
Cel
Orgaan
Organisme
Weefsel
Orgaanstelsel
Slide 19 - Question de remorquage
Celkern
Cytoplasma
Bladgroenkorrel
Celmembraan
Celwand
Vacuole
Slide 20 - Question de remorquage
Van wie heb je je chromosomen gekregen?
A
46 van je moeder
B
23 van je moeder
C
23 van je vader
D
23 van je moeder en 23 van je vader
Slide 21 - Quiz
Wat is gewone celdeling?
A
als de dochtercel de helft minder chromosomen heeft
B
Als de dochtercel hetzelfde aantal chromosomen heeft
Slide 22 - Quiz
Zet op volgorde van groot naar klein
groot
klein
organenstelsel
cel
organisme
orgaan
Slide 23 - Question de remorquage
Het hart is:
A
een organenstelsel
B
een cel
C
een orgaan
D
een organisme
Slide 24 - Quiz
De dunne- en dikke darm, de maag en de lever werken samen in het:
A
bottenstelsel
B
zenuwstelsel
C
spierstelsel
D
verteringsstelsel
Slide 25 - Quiz
Welk orgaan zie je hier?
A
maag
B
lever
C
dikke darm
D
dunne darm
Slide 26 - Quiz
Welk orgaan zie je hier?
A
maag
B
lever
C
dikke darm
D
dunne darm
Slide 27 - Quiz
Welke organen zie je hier?
A
longen
B
lever
C
nieren
D
darmen
Slide 28 - Quiz
Kijk goed naar de afbeelding. Hoe heet deel 6?
A
de vacuole
B
de celkern
C
de celwand
D
het celplasma
Slide 29 - Quiz
Maak de goede combinaties
C
D
E
Ademhaling-stelsel
BLoedvaten-
stelsel
Verteringstelsel
Slide 30 - Question de remorquage
Het aantal chromosomen in een spiercel is .............het aantal chromosomen in een huidcel
A
Kleiner dan
B
Gelijk aan
C
Groter dan
Slide 31 - Quiz
Hiernaast zie je een orgaanstelsel. Welk orgaanstelsel is dit?
A
Ademhalingsstelsel
B
Bloedvatenstelsel
C
Beenderstelsel
D
Verteringsstelsel
Slide 32 - Quiz
Wat is ontwikkeling?
A
Het groter en zwaarder worden van een organisme
B
veranderingen in de bouw van een organisme
C
Het slimmer worden van een organisme
D
Als er in een organisme stoffen worden omgezet
Slide 33 - Quiz
Een laborant onderzoekt de chromosomen die afkomstig zijn van een mens.
In de afbeelding zie je de chromosomen. Zijn deze chromosomen van een man of een vrouw?
A
man
B
vrouw
Slide 34 - Quiz
Ze je in de afbeelding hiernaast de meiose of mitose?
Ze je in de afbeelding hiernaast de meiose of mitose?
A
Meiose
B
Mitose
C
Beiden
D
Niet te zeggen
Slide 35 - Quiz
Een kameel heeft in de eicel 36 chromosomen. Hoeveel chromosomen heeft zij in een beencel?
A
36
B
46
C
21
D
72
Slide 36 - Quiz
Welke van de volgende organisatieniveaus staan op de juiste volgorde van groot naar klein?
A
Cel - Weefsel - Orgaan - Orgaanstelsel
B
Cel - Orgaan - Weefsel - Orgaanstelsel
C
Orgaan - Orgaanstelsel - Cel - Weefsel
D
Orgaanstelsel - Orgaan - Weefsel - Cel
Slide 37 - Quiz
Aan het einde van de mitose heb ik
A
2 cellen met 23 chromosomen
B
2 cellen met 46 chromosomen
C
4 cellen met 23 chromosomen
D
4 cellen met 46 chromosomen
Slide 38 - Quiz
De cellen van dit organisme hebben
A
wel een celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels
B
wel een celkern -GEEN celwand - GEEN bladgroenkorrels
C
GEEN celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
D
GEEN celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels
Slide 39 - Quiz
Wat is een ander woord voor Meiose? Wat ontstaat bij Meiose?
A
Gewone celdeling, er ontstaan gewone cellen
B
Gewone celdeling, er ontstaan eicellen en zaadcellen
C
Reductiedeling, er ontstaan gewone cellen
D
Reductiedeling, er ontstaan eicellen en zaadcellen
Slide 40 - Quiz
Bij mitose ontstaan nieuwe lichaamscellen
A
waar
B
niet waar
Slide 41 - Quiz
Het doel van de mitose
A
maken van nieuwe cellen voor groei, vervanging en herstel