1.4 Kritisch denken

1.4 Kritisch denken
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

1.4 Kritisch denken

Slide 1 - Diapositive

Waarom kritisch denken?
  • In het vak maatschappijleer is het belangrijk om je een mening te vormen en je in de mening van een ander te kunnen verplaatsen.
  • Dit is omdat je in een maatschappij als de onze heel veel verschillende meningen tegenkomt, maar we toch samen tot besluiten moeten komen. 

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen
  • Je kunt uitleggen wat kritisch denken inhoudt
  • Je kunt uitleggen waarom kritisch denken belangrijk is
  • Je kunt uitleggen wat "verkeerde argumenten" (drogredenen) zijn
  • Je kunt kritisch denken in de praktijk toepassen

Slide 3 - Diapositive

Definitie kritisch denken:


Het proces om op basis van goed afgewogen informatie tot een beargumenteerde en onderbouwde mening te komen.

Slide 4 - Diapositive

Vaardigheden en manier van denken
Gaat om vaardigheden én de bereidheid je in een onderwerp te verdiepen en het vanuit meerdere invalshoeken te bekijken:
  • Leren argumenteren
  • Logisch redeneren over oorzaak en gevolg
  • Een onderwerp van meerdere kanten bekijken
  • Van standpunt willen veranderen

Slide 5 - Diapositive

Leren argumenteren
1. Kritisch denken begint met een eerste mening over een kwestie: de stelling. Dit is een geformuleerd standpunt

Een stelling mag best nog wat kort door de bocht zijn...

Slide 6 - Diapositive

Stelling:
Ik ben voor een levenslange gevangenisstraf
A
Mee eens
B
Mee oneens

Slide 7 - Quiz

Stelling:
Ik ben voor de doodstraf
A
Mee eens
B
Mee oneens

Slide 8 - Quiz

Stelling: iedereen heeft recht op een basisinkomen
A
Eens
B
Oneens

Slide 9 - Quiz

Stelling: een elektrische auto is duurzaam.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quiz

Stelling: alcohol is ongezond
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

Argumenten bedenken
2. Vervolgens onderbouw je de stelling met een of meerdere argumenten: een reden waarom je iets vindt
Hulpmiddel hierbij zijn de volgende vragen:
  • Waarom is iets erg, of nodig?
  • Wat zijn de voor- of nadelen?
  • Welke onderliggende waarden spelen een rol?
  • Wat zijn de gevolgen voor de betrokkenen?

Slide 12 - Diapositive

Drogredenen
Wat zijn verkeerde argumenten of drogredenen?
1. Het leggen van verkeerde verbanden: als dit , dan dat: mijn opa rookte iedere dag en is 98 jaar geworden, roken is dus gezond. Ook wel: anekdotisch bewijs
2. Overhaaste generalisatie: 'alle jongeren zijn ...' 'alle ouderen zijn...' 'alle Belgen zijn ...'
3. Cirkelredenering: "Ik ben de baas omdat ik het hier voor het zeggen heb." "Natuurlijk had ik er een reden voor, want anders had ik het niet gedaan."
4. Beroep op traditie : We doen het nu eenmaal nou altijd zo. Het is traditie.
5. Autoriteitsdrogreden: iemand met een leidinggevende positie heeft het gezegd en dus moet het wel waar zijn....
6. Verkeerde vergelijking: verschillende situaties met elkaar vergelijken en doen alsof ze hetzelfde zijn.

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Vidéo

Logische redeneringen
Redenering = Een standpunt met een argument

  1. Sluit het argument inhoudelijk aan bij het standpunt?
  2. Controleer je of het standpunt logisch uit het argument volgt (zoek naar oorzaak en gevolg). 
  • Standpunt is aannemelijk.

Slide 15 - Diapositive

Als je vindt dat alcohol vrij verkrijgbaar moet blijven, moet je ook de verkoop van heroïne legaliseren. Ze zijn beide verslavend.
A
Argument op basis van oorzaak en gevolg
B
Argument op basis van vergelijking
C
Tegenargument met weerlegging

Slide 16 - Quiz

Iedereen zou per direct moeten stoppen met roken, want roken is ontzettend slecht voor de gezondheid.
A
Argument op basis van oorzaak en gevolg
B
Argument op basis van vergelijking
C
Tegenargument met weerlegging

Slide 17 - Quiz

Katherina vindt dat een corrigerende tik wel mag. Haar argument is dat zij niet slechter is geworden van de corrigerende tik.
A
Logische redenatie
B
Niet-logische redenatie

Slide 18 - Quiz

Je moet je kinderen nooit laten inenten, dat heb ik op Facebook gelezen.
A
Logische redenatie
B
Niet-logische redenatie

Slide 19 - Quiz

Wij komen nooit meer op tijd, deze file staat tot Utrecht
A
Logische redenatie
B
Niet-logische redenatie

Slide 20 - Quiz

Objectieve en subjectieve argumenten
Objectief:
  • Controleerbaar
  • Gebaseerd op feiten
  • Stel kritische vragen

Subjectief:
  • Niet controleerbaar
  • Mening of overtuiging
  • Waarop is het argument gebaseerd

Slide 21 - Diapositive

Wat is het verschil tussen subjectief en objectief?
A
Subjectief is formeel, objectief is informeel.
B
Subjectief is feitelijk, objectief is je mening.
C
Objectief is feitelijk, subjectief is je mening.
D
Subjectief is informeel, objectief is formeel.

Slide 22 - Quiz

Een groen t-shirt en een blauwe broek passen niet bij elkaar.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 23 - Quiz

1) Cola bevat zoetstoffen.
2) Dat vind ik lekker.
A
Beide subjectief
B
Beide objectief
C
1) Subjectief 2) Objectief
D
1) Objectief 2) Subjectief

Slide 24 - Quiz

Verder geeft Sonja aan dat brede parkeerplaatsen haar het inparkeren makkelijker zouden maken. 'Vrouwen zijn daar nu eenmaal niet goed in', aldus Sonja. Dit is niet juist. Uit onderzoek van de ANWB blijkt dat vrouwen beter zijn in inparkeren.
A
Subjectief
B
Objectief

Slide 25 - Quiz