Meten en Meetkunde 1F Geld/tijd/gewichten/prijzen

• Rekenen
• MBO
• Studiejaar 1

Doelen

Rekenen met geld

Doel  kunnen rekenen met geld.

Tijd

Doel  kunnen rekenen met tijd.

Gewichten en prijzen

Doel  kunnen rekenen met gewichten en prijzen

waar staat dit teken ≈ voor?

Op hoeveel manieren kun je €1 wisselen? 

betalen

Wanneer je contant betaalt, betaal je altijd ongeveer( ≈ )

€ 2,91 ≈

€ 2,48 ≈

Bedrag wordt dan altijd afgerond op 0 of 5 

€ 10,50 betalen
Je betaalt met € 20
De caissière heeft alleen een biljet van € 10 als wisselgeld. Hoeveel geld moet je dan bijbetalen?

1. €0,50
2. €0,20
3. €10
4. €20

De klant moet betalen € 9,10.
Hij geeft een biljet van € 10,00.
De kassamedewerker heeft alleen munten van 1 euro.
Hoeveel moet de kassamedewerker erbij vragen?

1. € 1
2. € 0,10
3. € 2
4. € 10

Je moet € 6,50 betalen
Je geeft een biljet van € 10,00 en een
munt van 50 cent. Hoeveel krijg je terug?

Uit hoeveel maanden bestaat een kwartaal?

1. 4 maanden
2. 12 maanden
3. 3 maanden
4. 2 maanden

Wat maakt een schrikkeljaar anders dan een gewoon jaar?

Wat is een etmaal?

1. 24 uur
2. 12 uur
3. 36 uur
4. 1 uur

Hoeveel maanden heeft een jaar?

Hoeveel weken heeft een jaar?

1. 52 weken
2. 30 weken
3. 40 weken
4. 12 weken

datum

dd-mm-jjjj

20-01-2022

jjjj-mm-dd

waar of niet waar? Overtuig me maar!

a 1 kilogram is 1.000 gram. 

b 1 gram is 1.000 milligram. 

c Een mens kan ongeveer 65 kilogram wegen. 

d Een pasgeboren baby kan 75 gram wegen. 

waar of niet waar? Overtuig me maar!

e 200 gram is 2 milligram. 

f 1 ton is 1.000 kilogram. 

g Als 100 gram kaas € 2,00 kost, dan kost 300 gram kaas € 6,00. 

h Als 1 kg appels € 2,00 kost, dan kost 500 gram appels € 10,00. 

i Als 1 kilogram kaas € 7,99 kost, dan kost 500 gram kaas ongeveer vier euro.