werkwoordspelling TT

Spelling Tegenwoordige tijd
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Spelling Tegenwoordige tijd

Slide 1 - Diapositive

Lesdoel
Je kunt uitleggen hoe je op de juiste manier werkwoorden in de tegenwoordige tijd schrijft.

Slide 2 - Diapositive

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
  • werkwoord
  • vraagzin/ veranderen van tijd
  • zelfde getal als onderwerp ( enkelvoud/ meervoud)
    Ik rijd naar school - Wij rijden naar school

Slide 3 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm?
Ik verbrand mijn vingers aan het vuur.
A
ik
B
verbrand
C
mijn vingers
D
het vuur

Slide 4 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Ik verbrand mijn vingers aan het vuur.
A
ik
B
verbrand
C
mijn vingers
D
het vuur

Slide 5 - Quiz

Ik verbrand mijn vingers aan het vuur.
Onderwerp en persoonsvorm staan in het
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 6 - Quiz

Regels
Vervang door maken
                ik vind                                                               ik maak
                    vind jij/je                                                         maak jij
jij /hij/zij vind                                             jij /hij/zij maak                                           vindt hij/zij                                                      maakt hij/zij
                 vindt je moeder (jouw moeder)            maakt je moeder
  wij/zij vinden                                                  wij/zij maken

Slide 7 - Diapositive

1.
Welke zin is FOUT gespeld?
A
Hij wordt binnenkort 18 jaar.
B
Ik vind het niet moeilijk.
C
Besteedt eens wat aandacht aan je vriendin.
D
Zendt je moeder het pakket terug?

Slide 8 - Quiz

2.
Welke zin is FOUT gespeld?
A
De jongen ontfermt zich over het kind.
B
Hij verzekert mij dat ik goed zit.
C
Vind je dit wel verstandig?
D
Ik rijdt nu langs jouw huis.

Slide 9 - Quiz

3.
Welke zin is FOUT gespeld
A
Mijn oudere broer spreidt zijn armen uit.
B
Het schip strandt op de zandbank.
C
Misleid je vriendin niet!
D
De burgemeester spoed zich naar het ziekenhuis.

Slide 10 - Quiz

Welke zin is GOED gespeld?
A
Kijk alles goed na voordat je iets verbeterd, zegt de docent.
B
Het maakt niet uit als het gebeurd, want het gaat zo snel.
C
Ik hoop dat het al snel duidelijk word dat iets goed of fout is gespeld.
D
Hij is pas achttien jaar en verhuist morgen al voor de tiende keer.

Slide 11 - Quiz

4.
Welke zin is GOED gespeld?
A
Behoedt ons van het kwade.
B
De hond leid mij naar de juiste plek.
C
Het vliegtuig landt om 17.04 uur.
D
Ongedierte bestrijd men met chemische middelen.

Slide 12 - Quiz

5.
Welke zin is GOED gespeld.
A
Op reis beleefd hij altijd rare avonturen.
B
Wat je ook aanwend, je wordt hem niet de baas.
C
Je beledigd hem als je niet gaat.
D
Hij beklaagt zich over de verregende vakantie.

Slide 13 - Quiz

Welke zin is FOUT gespeld?
A
Raad eens hoeveel mensen hier zijn?
B
Dit medicijn beïnvloed de rijvaardigheid.
C
Hij houdt van mij en ik houd van jou.
D
Wat er ook gebeurt, ik blijf bij je.

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Nu Nederlands
Taalverzorging H2
Maken  persoonsvorm tt en vt.
Bladzijde 270 t/m 274

Slide 17 - Diapositive