Fase 1 Diagnose (verpleegkundig proces)

Fase 1 Diagnose (verpleegkundig proces)
1: gegevens verzamelen
2: verpleegkundige diagnose
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Fase 1 Diagnose (verpleegkundig proces)
1: gegevens verzamelen
2: verpleegkundige diagnose

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Lien

1 Gegevens verzamelen
-classificatiesystemen 
-gezondheidspatronen van Gordon
-4 levensdomeinen

Slide 3 - Diapositive

Wat is een classificatiemodel?
  • Een verpleegkundige theorie of een model geeft een visie op verpleging; het zet je aan om in een bepaalde richting te denken.
  •  Met een classificatie leg je gegevens vast en orden je ze in bepaalde categorieën
  • Helpt het om hiaten te ontdekken.

Slide 4 - Diapositive

Veel gebruikte classificaties
In de gezondheidszorg maken we gebruik van verschillende classificatiesystemen. Veelgebruikte classificatiesystemen in de Nederlandse zorg zijn:

NANDA;
NIC;
NOC
ICF;
Omaha-systeem;
RAIview;
ICNP;
AAIDD;
Schalock/ISS.

Slide 5 - Diapositive

Majory Gordon ​
Verpleegkundige theoretici en professor
Ordeningsprincipe: de 11 gezondheidspatronen van Gordon ​

De gezondheidspatronen zijn volgens Gordon functioneel omdat ze de gedragingen weergeven van mensen in hun behoefte in het welbevinden. Deze gedragingen zijn er op gericht om individuele en sociale behoeften te vervullen en om het individu zo gezond mogelijk te houden​
Wordt gebruik als standaard anamnese structuur door veel instelling​


Hebben jullie weleens van de gezondheidspatronen gehoord en welke kennen jullie?







Slide 6 - Diapositive

De gezondheidspatronen van Gordon
1. Patroon van gezondheidsbeleving en instandhouding​

2. Voeding/stofwisselingspatroon​
3. Uitscheidingspatroon​
4. Activiteitenpatroon​
5. Slaap/rustpatroon​
6. Cognitiepatroon​
7. Zelfbelevingspatroon​
8. Rollen/relatiepatroon​
9. Seksualiteit/voortplantingspatroon​
10. Stressverwerkingsptroonc
11. Waarden/overtuiginspatroon 









Slide 7 - Diapositive

11 gezondheidspatronen van Gordon

  • De 11 gezondheidspatronen van Gordon omvatten alle aandachtsgebieden van een mens
  • Al deze 11 gezondheidspatronen hangen met elkaar samen en beïnvloeden elkaar




Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Opdracht 
 Kijk naar de 11 gezondheidspatronen van Gordon en breng de huidige gezondheidstoestand van je medestudent in kaart. Achterhaal in welk aandachtsgebied je medestudent problemen ondervindt of eventueel hulp nodig heeft. ​Dit doen we in tweetallen.

  • Schrijf op welke vragen je kan stellen per gezondheidspatroon, ik verdeel de gezondheidspatronen onder de peergroepen. Lever de uitwerking van het gesprek met je medestudent en de vragen in via Teams.
 



Slide 10 - Diapositive

De vier levensdomeinen geven een ordening in de zorg en
ondersteuning. Om welke domeinen gaat het dan?
Het zijn er vier!
timer
1:30

Slide 11 - Question ouverte

Slide 12 - Diapositive

De 4 levensdomeinen 
Voor het in kaart brengen van de diagnose en de situatie van de zorgvrager kunnen we gebruik maken van de 4 levensdomeinen. 
Kwaliteit van leven kan worden opgedeeld in 4 levensdomeinen, die de basis vormen van het zorgleefplan.​

  1. Lichamelijk welbevinden​
  2. Mentaal welbevinden​
  3. Woon- en leefomstandigheden ​
  4. Participatie 



Slide 13 - Diapositive

In welk domein hoort 'naar wens verzorgd en gekleed zijn'?
timer
1:00
A
het domein participatie
B
het domein woon/leefsituatie
C
het domein lichamelijk welbevinden en gezondheid
D
het domein mentaal welbevinden

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Diapositive

In welk domein hoort 'respect van de verzorgende/verpleegkundige voor de
leefsfeer van de zorgvrager en leefpatronen
timer
1:00
A
het domein lichamelijk welbevinden en gezondheid
B
het domein woon/leefsituatie
C
het domein mentaal welbevinden
D
het domein participatie

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Diapositive

In welk domein hoort 'inpassen van zorg in zijn
dag/weekprogramma'?
timer
1:00
A
het domein lichamelijk welbevinden en gezondheid
B
het domein participatie
C
het domein mentaal welbevinden
D
het domein woon/leefsituatie

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Diapositive

In welk domein hoort 'aandacht voor het eigen
leven en de persoonlijke waarden
timer
1:00
A
het domein participatie
B
het domein lichamelijk welbevinden en gezondheid
C
het domein woon/leefsituatie
D
het domein mentaal welbevinden

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Diapositive

Opdracht in je peergroep
  • Zoek de 4 levensdomeinen op en verdiep je hier verder in 
  • maak bij elk domein 4 vragen
  • oefen met elkaar door elkaar vragen te stellen. Probeer meerdere manier uit. 

Slide 22 - Diapositive

Verpleegkundige diagnose stellen 

Slide 23 - Diapositive

Wat weet je over het
stellen van een
verpleegkundige diagnose

Slide 24 - Carte mentale

De tweede stap in het verpleegkundig proces is het stellen van de verpleegkundige diagnose. Je beschrijft de problemen van de zorgvrager, waar de verpleegkundige zorg zich op zal richten.

Voor deze problemen bestaan verschillende termen:
  • verpleegprobleem
  • verpleegkundige diagnose
  • patiëntprobleem
  • zorgprobleem
  • zelfzorgtekort
  • hulpvraag
Welke term wordt gebruikt, kan afhankelijk zijn van het gebruikte verpleegkundig model.
In verschillende velden van de gezondheidszorg zul je verschillende termen tegenkomen. 








Slide 25 - Diapositive

In de verpleegkundige classificatiesystemen zijn eenduidige beschrijvingen van verpleegproblemen opgenomen. 

Een eenduidige beschrijving wordt een verpleegkundige diagnose genoemd. De diagnosen komen binnen de beroepsgroep door overleg en op basis van consensus tot stand. 

Op basis van eenduidige beschrijvingen is het gemakkelijker om met elkaar over verpleegproblemen te praten en er onderzoek naar te doen.

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Vidéo

Slide 28 - Diapositive

Hoe stel je een verpleegkundige diagnose?

 
P = Problem (verpleegkundige diagnose/probleem)
E = Ethiologie (oorzaak van het probleem)
S= Symptoms (Symptomen van het probleem: wat zie je? Wat hoor je?
                        Waaruit blijkt dat het probleem bestaat?



Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Vidéo