V3 chapître 5.2

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Extrait du texte B.

Sur scène, Stromae a fait le show, habillé d'un bermuda. Accompagné de quatre musiciens, il a interprété ses classiques comme Alors on danse, Papaoutai, Formidable. Pendant presque deux heures, il n'a cessé de danser (...) Stromae dansait et chantait super bien. (...)

Dans le public se trouvait le célèbre blogueur Perez Hilton. Il a partagé sur son compte Instagram: ....

passé composé -  achter elkaar vertelde feiten --> tijdlijn

imparfait - beschrijft een situatie van enige duur, of een terugkerende situatie --> toestand, situatie, gewoonte

TOESTAND/DUUR/HERHALING  --> imparfait

il jouait souvent (vaak)

il s'exerçait tous les jours (iedere dag)

Il donnait parfois des concerts (soms)

Il chantait bien (goed)

Il avait toujours du succès (altijd) 

Imparfait  

 STAM + uitgangen ais, ais, ait, ions, iez, aient. 

VOORBEELD: 

(parler)  PARL + uitgangen --> je parlais, tu parlais, il/elle/on parlait, nous parlions, vous parliez, ils/elles parlaient. 

(Etrê) ET + uitgangen --> j'étais, tu étais, il/elle/on était, nous étions, vous étiez, ils/elles étaient. 

(avoir) AV + uitgangen --> j'avais, tu avais, il/elle/on avait, nous avions, vous aviez, ils/elles avaient. 

Il était = hij was 

C'était = het was

Il avait = hij had

Il y avait = er was, er waren (van: il y a). 

J'étais =

1. Ik was
2. Ik had

Nous parlions

1. Wij spreken
2. wij spraken
3. jullie spreken
4. jullie spraken

ils regardaient

1. wij kijken
2. zij keken
3. zij kijken
4. jullie keken

Vous parlez français avec la prof?

1. Spreken jullie Frans met de lerares?
2. Spraken jullie Frans met de lerares?

Il y avait beaucoup de monde: 2100!

1. Er waren veel mensen.
2. Er zijn veel mensen.
3. Dat waren veel mensen.
4. Dat zijn veel mensen.

J'ai mangé des escargots pour la première fois. C'était bizarre!

1. Dat was raar!
2. Dat is raar!
3. Men vindt dat raar!

En 2019, Stromae a donné/donnait un concert à NY.

1. donnait
2. a donné

Pendant le concert il a dansé/dansait sans cesse.

1. dansait
2. a dansé

Hij had altijd succes.

1. Il a toujours eu du succès.
2. Il avait toujours du succès.

Le carton rouge

1. Het rode karton.
2. De rode kartellijn.
3. De rode kaart.
4. De rode tong.

L'arbitre

1. de scheids
2. de boom
3. de bal
4. het doel

assister à

1. helpen met
2. aanwezig zijn bij

quitter le terrain

1. aankomen op het veld
2. het veld verlaten
3. het terrein verkennen
4. het terrein laten zien

aucune idée!

1. geen idee!
2. Goed idee!
3. Veel ideeën!
4. Slecht idee!

Le défenseur doit courir beaucoup.

1. moet veel wachten
2. moet veel rennen
3. moet goed samenspelen
4. moet veel trainen

Le concert est complet.

1. Het concert is compleet.
2. Het concert is inclusief drankjes.
3. Het concert is uitverkocht.
4. Het concert is een complot.

Les paroles me touchent.

1. De parabel raakt me.
2. De tekst raakt me.
3. De tekst is van mij.
4. De woorden zijn groots.

L'origine de Stromae est belgo-rhwandais.

1. Stromae is een originele belg.
2. Stromae's afkomst is Belgisch/Rwandees.
3. De Rwandese Belgen zijn origineel.

Huiswerk

* Maken opdracht 12, 13, 14 (imparfait). 

*Opzoeken en luisteren naar : nieuwst liedje van Stromae. 

* Opzoeken: website van Stromae. Wat doet hij nu ? Wat vind je ervan? Schrijft op in 20-50 woorden in het Frans. 

Inleveren in Classroom. 

L'imparfait ou le passé composé? 

On continue... 

le 14 avril 2021

https:

Hier, ..........au restaurant avec ma meilleure amie.

1. j'étais
2. je suis
3. j'avais
4. j'ai

On ...............beaucoup de notre avenir (toekomst).

1. parle
2. a parlé
3. parlait
4. parler

Et on ....beaucoup de vin.

1. boire
2. buvait
3. a bu
4. boit

A un certain moment, mon père ....

1. entrait
2. est entré
3. entrer

Il .... furieux!

1. était
2. a été
3. est

Il .... par les cheveux dehors (aan de haren naar buiten slepen).

1. me tirait
2. me tire
3. m'a tiré

..... honte! (avoir honte = zich schamen)

1. j'ai eu
2. j'avais
3. j'ai

Mon amie ..... vite.

1. est partie
2. partait
3. partir
4. part

Bedenk zelf een verhaaltje van 4 of 5 korte zinnen waarin je een situatie beschrijft en waarin (plotseling) iets gebeurt - het verhaaltje schrijf je in de verleden tijd.

Bron D  - p. 59

Bedenk iets waar je afgelopen weekend heen bent gegaan. Misschien ben je nergens heen gegaan vanwege de corona maatregelen. Bedenk dan zelf iets. 

Beantwoord dan de volgende open vragen, in het Frans. 

Tu as passé un bon weekend?

C'était comment?

C'était où?

Il y avait du monde?

Tu y étais avec qui?

Bron - G, p. 61  werkwoord: mettre = (aan)doen, (neer) zetten/leggen etc. 

Weet je het nog? 

Présent -->  stam (mett) +uitgang (bij enkelvoud valt een 't' weg).

Passé composé --> avoir + mis

Imparfait --> stam (mett) + uitgang (ais etc.)

Futur --> hele werkwoord + uitgang (stomme 'e' valt weg). 

Qu'est-ce que tu as mis aujourd'hui?
Beschrijf hieronder in het Frans.

Qu'est-ce que tu vas mettre en été?
Beschrijf hieronder in het Frans.