1.2 opbouw van een presentatie

Terugblik
De vorige les heb je geleerd over:
Hoe je een boodschap duidelijk kunt overbrengen en houdt daarbij rekening met je publiek

1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 5

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Terugblik
De vorige les heb je geleerd over:
Hoe je een boodschap duidelijk kunt overbrengen en houdt daarbij rekening met je publiek

Slide 1 - Diapositive

Op welke drie manieren kun je een boodschap overbrengen?

Slide 2 - Question ouverte

Slide 3 - Diapositive

Presentatie geven
  • Waarom?
  • Tegen wie?
  • Hoe? 

Doel: om informatie duidelijker te maken

Slide 4 - Diapositive

Wat gaan we leren?
Je kunt je presentatie een duidelijke opbouw geven.


Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Herhaling

Slide 17 - Diapositive


Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
Wat betekent het woord hoofdgedachte?
A
De belangrijkste zin van een alinea
B
Het onderwerp van de tekst
C
Een uitspraak waar je het wel of niet mee eens bent
D
Het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd in één zin

Slide 18 - Quiz

Met behulp van welke vragen kun je de betrouwbaarheid van een bron controleren?
A
Wanneer is de bron gemaakt?
B
Wat is de bedoeling van de maker van de bron?
C
Hoe is de maker van de bron aan zijn informatie gekomen?
D
alle antwoorden zijn juist.

Slide 19 - Quiz

Wat is een manier om de betrouwbaarheid van een bron te controleren?
A
Kijk naar de kleur van de website.
B
Bekijk de site waar je het artikel hebt gevonden.

Slide 20 - Quiz

2. Hoe kun je ervoor zorgen
dat je 'aantrekkelijk spreekt'?
A
Goede opbouw van de presentatie, netjes gekleed zijn.
B
Goede voorbereiding, oogcontact maken en ontspannen voor de groep staan
C
Rustig spreken, goed voorbereiden.
D
Ontspannen zijn, netjes gekleed zijn.

Slide 21 - Quiz

Als je voor een groep gaat presenteren begin je
A
met de opbouw van je presentatie
B
gelijk met de kern van je presentatie

Slide 22 - Quiz

Wat is het onderwerp van een tekst? Het onderwerp van een tekst...
A
... vertelt in één of een paar woorden waar de tekst over gaat.
B
... vertelt wat het belangrijkste van de tekst is.
C
... vertelt wat iemand ergens van vindt.
D
... vertelt wat waar of niet waar is.

Slide 23 - Quiz

Feit, mening, argument, iets anders?
Het gaat morgen regenen of niet regenen.
A
Feit
B
argument
C
Iets anders
D
mening

Slide 24 - Quiz

Feit, Mening, Argument of Drogreden?
"De aarde draait om de zon."
A
feit
B
mening
C
argument
D
drogreden

Slide 25 - Quiz

Feit, Mening, Argument of Drogreden?
"Iedereen zou minstens acht uur per nacht moeten slapen, omdat voldoende slaap belangrijk is voor de gezondheid."

A
feit
B
mening
C
argument
D
drogreden

Slide 26 - Quiz

Feit, Mening, Argument of Drogreden?
"Het regent vaak in Nederland."

A
feit
B
mening
C
argument
D
drogreden

Slide 27 - Quiz

Feit, Mening, Argument of Drogreden?
"Ik vind dat pizza de beste maaltijd is."

A
feit
B
mening
C
argument
D
drogreden

Slide 28 - Quiz

Maken
opdracht 1 t/m 3 op blz. 82

Slide 29 - Diapositive

Hoe vonden jullie de les
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Sondage

Op welke drie punten moet je letten bij het geven van een presentatie?

Slide 31 - Question ouverte

Wat is de juiste opbouw van een presentatie?
A
Slot, inleiding, kern
B
Inleiding, kern, slot
C
Inleiding, middenstuk, slot
D
Slot, middenstuk, inleiding

Slide 32 - Quiz

Vooruitblik
1.1 Sociaal-communicatieve vaardigheden 
Doel: je kunt op nette manier met een ander in gesprek.

Slide 33 - Diapositive