Dag 4

Ruzie - DAG 4
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Ruzie - DAG 4

Slide 1 - Diapositive

De woorden van vandaag
  1. meer
  2. de mond
  3. nadenken
  4. naar
  5. natuurlijk
  6. net
  7. noemen
  8. pesten
  9. de pestkop

Slide 2 - Diapositive

meer
  • 1) hoeveel? 
  • meer <--> minder
  • zin: Er zitten meer meisjes dan jongens in de klas.
  • 2) niet meer = het is op / het is weg
  • zin: We hebben geen brood meer, ik loop even naar de supermarkt. 
20

Slide 3 - Diapositive

de mond (znw)
  • de mond - de monden
  • je mond houden = niet praten
  • een grote mond hebben = brutaal zijn
  • zin: Houd even je mond, ik ben aan het praten. 
21

Slide 4 - Diapositive

nadenken (ww)
  • langer denken over iets

  • TT - ik denk na, jij denkt na,
    wij denken na 
  • VT - ik dacht na, wij dachten na
  • VTD - ik heb nagedacht

  • zin: Ik denk na over de toekomst.
23

Slide 5 - Diapositive

naar
1) beweging 
  • voorzetsel (op, in, onder, etc.)
  • zin: We gaan naar Amsterdam.
  • zin: Hij luistert naar muziek.
 2) erg vervelend 
  • zin: Ik heb ruzie met mijn vriendin; ze deed heel naar tegen me.
  • zin: Ik heb vandaag een nare dag gehad.
3) ziek of misselijk
  • zin: Ik word altijd naar op een boot.
22

Slide 6 - Diapositive

natuurlijk
  • 1) ja hoor
  • zin: Wil je de deur voor me opendoen? Natuurlijk
  • 2) dat begrijpt iedereen 
  • zin: Van regen word je natuurlijk nat.
  • 3) dat is heel vaak zo
  • zin: De trein was natuurlijk weer te laat!
24

Slide 7 - Diapositive

net
  • 1) korte tijd, pas
  • zin: Ze is net in Nederland.
  • 2) schoon en mooi
  • zin: Hij heeft een nette broek aan. 
25

Slide 8 - Diapositive

noemen (ww)
  • een naam geven

  • TT - ik noem, jij noemt, wij noemen
  • VT - ik noemde, wij noemden
  • VTD - ik heb genoemd

  • zin: Zij noemen hun baby Tom. 
26

Slide 9 - Diapositive

pesten (ww)
  • heel vervelende dingen doen of zeggen tegen iemand

  • TT - ik pest, jij pest, wij pesten
  • VT -ik  pestte, wij pestten
  • VTD - ik word / ben / heb gepest, 

  • zin: Zij pest mij elke dag op school. 
27

Slide 10 - Diapositive

de pestkop (znw)
  • iemand die pest
  • de pestkop - de pestkoppen

  • zin: De jongen is een pestkop, hij doet echt altijd vervelend! 
28

Slide 11 - Diapositive

Waar zie je 'meer' ballen?
20
A
B
C
D

Slide 12 - Quiz

Waar zie jij een mond?
21
A
B
C
D

Slide 13 - Quiz

Wat is goed?
22
A
Wij gaan naar Den Helder.
B
Wij gaan achter Den Helder.
C
Wij gaan onder Den Helder.
D
Wij gaan in Den Helder.

Slide 14 - Quiz

Hij deed heel ... tegen mij.
In de betekenis van erg vervelend / gemeen.

Slide 15 - Question ouverte

Wat is goed?
23
A
Deze opdracht is moeilijk. Ik moet even nadenken.
B
Ik weet het antwoord al. Ik moet nadenken.
C
Ik weet het antwoord niet. Ik moet nadenken.
D
Wij nadenken naar school.

Slide 16 - Quiz

Mevrouw, wilt u mij helpen? ................
24
A
Nee!
B
Natuurlijk!
C
Nooit!
D
Niet leuk!

Slide 17 - Quiz

Hanna woont twee weken in Nederland. Zij is nog maar ... in Nederland.
25
A
lang
B
net
C
straks
D
nooit

Slide 18 - Quiz

Wat voor kleding trek jij aan naar een sollicitatiegesprek?
Gebruik het woord 'net'.

Slide 19 - Question ouverte

26
Noem twee mooie meisjes namen en twee mooie jongensnamen

Slide 20 - Carte mentale

27
Waarom is pesten niet leuk?
Geef antwoord in een goede zin.

Slide 21 - Carte mentale

Wanneer is iemand een pestkop?
28
A
Als je altijd lief bent voor een andere leerling.
B
Als je vervelende dingen zegt over dezelfde leerling.
C
Als je jarig bent.
D
Als je verliefd bent op een andere leerling.

Slide 22 - Quiz