Bur 3A - meervoud en woordsoorten 13 november 2023

Bur 3A - meervoud
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
Dingo kundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Bur 3A - meervoud

Slide 1 - Diapositive

Meervouden maken
Als het woord eindigt op een:
-a,o,u,y,i - dan krijgt het meervoud een 's 
(de apostrof zorgt ervoor dat de laatste klank langer wordt)

bijvoorbeeld: auto's, accu's, tosti's, baby's

Slide 2 - Diapositive

Meervouden maken:
-woorden die eindigen op een:
-ee  -   die krijgen in het meervoud +ën

bijvoorbeeld: ideeën, zeeën

Slide 3 - Diapositive

Meervouden maken:
-woorden die eindigen op een:
-ay, oy, ey die krijgen een s (zonder apostrof)

bijvoorbeeld: loverboys, discjockeys 
(maar lolly's en baby's)

Slide 4 - Diapositive

Meervouden maken:
-sommige woorden uit het Latijn hebben nog steeds de Latijnse meervoudsuitgang
(museum - musea  en medicus - medici)

-sommige woorden hebben alleen een enkelvoud of alleen een meervoud
(rijst, melk, hersenen)

Slide 5 - Diapositive

Wat is het meervoud van 'kaars'?
A
kaarsen
B
kaarzen

Slide 6 - Quiz

Wat is het meervoud van 'horloge'?
A
horloges
B
horlogen
C
horloge's

Slide 7 - Quiz

Wat is het meervoud van 'idee'?
A
ideën
B
ideeen
C
ideeën

Slide 8 - Quiz

Wat is het meervoud van 'zee'?
A
zees
B
zeëen
C
zeeën

Slide 9 - Quiz

Wat is het meervoud van 'haarspray'?
A
haarsprays
B
haarspray's

Slide 10 - Quiz

Wat is het meervoud van 'bikini'?
A
bikinis
B
bikini's

Slide 11 - Quiz

Wat is het meervoud van 'spiegel'?
A
spiegelen
B
spiegels

Slide 12 - Quiz

Wat is het meervoud van auto?
A
autos
B
autoos
C
autoo's
D
auto's

Slide 13 - Quiz

Wat is het meervoud van rijst?
A
rijst
B
rijsts
C
rijsten

Slide 14 - Quiz

Grammatica: Woordsoorten
Elk woord in een zin kan je benoemen

Slide 15 - Diapositive

Woordsoorten
  1. lidwoord
  2. zelfstandig nw
  3. bijvoeglijk nw / 4. st. bijv nw.
  4. werkwoord
  5. voorzetsel
  6. aanwijzend voornaamwoord
  7. vragend voornaawoord 

Slide 16 - Diapositive

ZELFSTANDIG NAAMWOORD




Mensen
docent, meisje, secretaresse, voetballer, bouwvakker, schoonheidsspecialist, bakker...
Dieren
Ezel, lieveheersbeestje, slang, tor, hond, muis, oxelot...
Planten/natuurverschijnselen
Zonnebloem, orkaan, regenbui, zonneschijn, eik, beukenboom...
Dingen/gevoel
Tafel, schrift, fiets, kaasschaaf, geluk, liefde, haat, honger...
(Eigen) namen
Robin, Karel, Mees, Praxis, Amsterdam, Eiffeltoren, Jansen...

Slide 17 - Diapositive

Lidwoorden
  1. De (bepaald lidwoord)
  2. Het (bepaald lidwoord)
  3. Een (onbepaald lidwoord)

De vader en het kind zitten in een vliegtuig.



Slide 18 - Diapositive

Bijvoeglijke naamwoorden (bn)
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord:
- meestal vóór, soms ná het zelfstandig naamwoord 
- korte en lange vorm (mooi - mooie)
voorbeelden: lieve, slimme, gekke, moeilijke



Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Zegt van welke stof iets is gemaakt:
- een gouden oorbel
- een houten stoel
- een katoenen shirt

Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord heeft maar één vorm en eindigt meestal op -en.
De mooie film.

Die film is mooi en heel erg beroemd!

Slide 19 - Diapositive

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 20 - Quiz

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
______________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 21 - Quiz

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
_______
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 22 - Quiz

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
___________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 23 - Quiz

In welke zin staat een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De aardige jongen lacht om haar grapjes.
B
Dat is de normaalste zaak van de wereld.
C
Morgen wordt het een mooie dag.
D
Die houten stoel lijkt me niet zo stevig!

Slide 24 - Quiz

Maak een zin met zoveel mogelijk bijvoeglijke naamwoorden.

Slide 25 - Question ouverte