Grammatica woordsoorten H6 Bijwoord

Vandaag:
- Stil lezen
- Herhalen woordsoorten
- Uitleg laatste woordsoort
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Vandaag:
- Stil lezen
- Herhalen woordsoorten
- Uitleg laatste woordsoort

Slide 1 - Diapositive

Woordsoorten op een rij
Grammatica woordsoorten op een rij

Bepaald lidwoord (blw): de, het      
Onbepaald lidwoord (olw): een

Zelfstandig naamwoord (ZN): mensen, dieren, dingen + namen
alles waar je de/het/een voor kunt zetten

Bijvoeglijk naamwoord (BN): zegt iets over het ZN, mooie/grote

Zelfstandig werkwoord (ZWW): zie je meteen wat iemand doet: lopen, fietsen 
Hulp werkwoord (HWW): helpt het gezegde maken: worden, kunnen

Aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw.): Deze, die, dit, dat, zo'n
Vragend voornaamwoord (vr.vnw): Wie, wat, welke, wat voor

Slide 2 - Diapositive

Aan het eind van de les.....
  • kan ik een voorzetsel benoemen in een zin.
  • kan ik een bijwoord benoemen in een zin.

Slide 3 - Diapositive

Voorzetsel
Kastwoordjes
Geeft plaats, tijd , reden/oorzaak aan
Staat voor een voornaamwoord, zelfstandig naamwoord,

Plaats: in de schuur, te Nijmegen, op het dak, bij mij.
Tijd: tijdens de pauze, gedurende de oorlog, na de les.
Reden/oorzaak: vanwege de dichte mist, door de kredietcrisis.

Slide 4 - Diapositive

Maak een zin met een voorzetsel

Slide 5 - Question ouverte

VOORZETSEL
Op
de
Domtoren
in
Utrecht
heb
je
een
prachtig
uitzicht.

Slide 6 - Question de remorquage

Voorzetsel

Soms is een voorzetsel deel van een uitdrukking.
Bv. Iemand op zijn nummer zetten, Iets achter de hand 
houden.

Let op: een deel van een splitsbaar werkwoord (aankijken, namaken, uitzwaaien) noem je geen voorzetsel! Dit hoort namelijk bij het werkwoord.

Slide 7 - Diapositive

Zijn de rode, onderstreepte woorden werkwoord of voorzetsel? 
Werkwoord
Voorzetsel
Rust
maar
lekker
uit
tijdens
de
vakantie.

Slide 8 - Question de remorquage

Wat zijn voorzetsels?
A
de, het, een
B
in, voor, achter
C
raam, deur, wand
D
voorlezen, voorspellen, voorzeggen

Slide 9 - Quiz

Bijwoord
Geeft plaats, tijd, (on)zekerheid, ontkenning aan.
Vraagwoorden: hoe, waar, waardoor, wanneer

Een bijwoord zegt iets over:
een hele zin, een werkwoord (hard fietsen),
een bijvoeglijk naamwoord (heel mooi),
een ander bijwoord (heel erg mooi)

Slide 10 - Diapositive

Bijwoord
Lijkt soms op een bijvoeglijk naamwoord:
Een bijwoord zegt niks over het zn:
- Hij kan goed pianospelen (BW)
- Hij heeft een leuke trui aan (BN)

Slide 11 - Diapositive

Een bijwoord zegt iets over:
A
een werkwoord
B
een bijvoeglijk naamwoord
C
een bijwoord
D
een zelfstandig naamwoord

Slide 12 - Quiz

Is 'prachtig' in deze zin
een bijvoeglijk naamwoord of een bijwoord?

Julia kan prachtig zingen.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 13 - Quiz

vragend voornaamwoord
bijwoord
waarom
waar
wat voor (een)
welke
wat
wanneer
hoe
wie

Slide 14 - Question de remorquage

bijvoeglijk naamwoord (BN)
bijwoord (BW)
De
burgemeester
moest
hard
lopen
naar
de
dichtsbijzijnde
bushalte.

Slide 15 - Question de remorquage

Wat kies je?
Ik snap het! Ik wil graag zelf aan de slag.
Ik snap het nog niet zo goed. Ik wil graag opdrachten samen maken

Slide 16 - Sondage

Opdracht deze les
NL Online
H6 grammatica:  bijwoord

Klaar? 
Check of je alle opdrachten boven de 60% hebt gescoord. 
Daarna kun je gaan oefenen voor de toets!

Slide 17 - Diapositive

Ik kan een voorzetsel en bijwoord in een zin herkennen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Sondage

Huiswerk
H6 Grammatica: 
bijwoord

Morgen:
Oefentoets





Slide 19 - Diapositive