week 36 les 2 Bespreken Fictie H1 (4 en 5), herhalen zinsontleding, werkwoordsvormen en bouwplan

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Nakijken Fictie H1 (4 en 5), herhalen zinsontleding, werkwoordsvormen en bouwplan

Lesdoelen

Je kunt de realismelijn en het opbouwschema aan een gelezen verhaal koppelen.

Je herhaalt de zinsontleding van klas 1, denkend aan:

- werkwoordelijk gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling

- werkwoordsvormen

- bouwplan van een zin

Wat heb je onthouden op het
gebied van zinsontleding?

Neem de volgende zinsdelen over en vul aan hoe je die benoemt.
wwg - ond - lv - mv - bwb

Aantekening zinsontleding

wwg = alle werkwoorden in de zin + te + aan het + splitswerkwoorden

ond = wie/wat + wwg?

lv = wie/wat + wwg + ond?

mv = aan wie / voor wie?

bwb = prullenbak (waar, wanneer, hoe, waardoor etc.)

Benoem het werkwoordelijk gezegde:
De postbezorger heeft het pakketje bij de buren van nummer 24 bezorgd.

Benoem het onderwerp:
De postbezorger heeft het pakketje bij de buren van nummer 24 bezorgd.

Benoem het lijdend voorwerp:
De postbezorger heeft het pakketje bij de buren van nummer 24 bezorgd.

Benoem meewerkend voorwerp:
De postbezorger heeft het pakketje bij de buren van nummer 24 bezorgd.

Benoem het werkwoordelijk gezegde:
In het nieuwe nummer van Discovery Magazine heeft de redacteur een artikel over vliegangst laten opnemen.

Benoem het onderwerp:
In het nieuwe nummer van Discovery Magazine heeft de redacteur een artikel over vliegangst laten opnemen.

Benoem het lijdend voorwerp:
In het nieuwe nummer van Discovery Magazine heeft de redacteur een artikel over vliegangst laten opnemen.

Benoem meewerkend voorwerp:
In het nieuwe nummer van Discovery Magazine heeft de redacteur een artikel over vliegangst laten opnemen.

Benoem bijwoordelijke bepaling:
In het nieuwe nummer van Discovery Magazine heeft de redacteur een artikel over vliegangst laten opnemen.

Wat weet je nog over
werkwoordsvormen?

Aantekening werkwoordsvormen

pv = verandert bij de tijd- en getalproef (geen vraagzin!)

vdw = eind van een zin, begint met ge-, be- of ver- en heeft een persoonsvorm in de zin van hebben, zijn of worden

inf = hele werkwoord dat niet verandert bij een tijd- en getalproef

Benoem de werkwoordsvormen:
De postbezorger heeft het pakketje bij de buren van nummer 24 bezorgd.
Schrijf als volgt op: is = persoonsvorm

Benoem de werkwoordsvormen:
De jongste Nederlandse autocoureur had tijdens zijn eerste wedstrijd materiaalpech.
Schrijf als volgt op: is = persoonsvorm

Bouwplan

Maak een zin met het volgende bouwplan:
Wie of wat? - handeling - waar? - hoe?

Maak een zin met het volgende bouwplan:
Wie of wat? - handeling - wanneer? - waarheen?

Maak een zin met het volgende bouwplan?
Waar? - handeling - wie of wat? - hoelang?

Wat is het bouwplan van de volgende zin?

Ruth heeft haar nieuwe agenda een naam gegeven.

Wat is het bouwplan van de volgende zin?
Welke computer wordt op Calvijn gebruikt?

Huiswerk

Opdracht 1 

Opdracht 2 (vraag 1 en 2)

Opdracht 3

(begint op blz. 19)