Spelling Blok 6 KGT jr 2

Spelling Blok 6 KGT jr 1
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Spelling Blok 6 KGT jr 1

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 7 - Diapositive

Noteer de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd:
Emma (verzenden) een e-mail
A
verzend
B
verzendt
C
verzent
D
verzentd

Slide 8 - Quiz

Wat is de juiste persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in deze zin?

Mijn oma (verhuizen) naar een bejaardenhuis.
A
verhuisd
B
verhuizen
C
verhuist
D
verhuiz

Slide 9 - Quiz

Wat is de juiste persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in deze zin?

Het meisje (vallen) van haar step.
A
valt
B
viel
C
vald
D
valdt

Slide 10 - Quiz

Wat is de juiste persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in deze zin?

Het vliegtuig (landen) op Sardinië.
A
lant
B
landde
C
land
D
landt

Slide 11 - Quiz

Wat is de juiste persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in deze zin?

(kleden) jij je altijd om na het fietsen?
A
Kleedt
B
kleed
C
kleden
D
kleedde

Slide 12 - Quiz

Spelling

van de persoonsvorm


in de

verleden tijd

Slide 13 - Diapositive

Wij ..... de trein vorige week.
A
missen
B
mistten
C
misten
D
miste

Slide 14 - Quiz

De oude vrouw ...... graag een nieuwe auto willen.
A
zal
B
zoude
C
zou
D
zalde

Slide 15 - Quiz

Toen haar moeder haar vingers......, schrok haar dochter erg.
A
brandde
B
brandt
C
brande
D
brandden

Slide 16 - Quiz

De jongens in de sportschool ..... zich erg uit.
A
slieven
B
sloofden
C
sloovde
D
slooften

Slide 17 - Quiz

Gisteren ..... ik de tafel naar de andere kant van de kamer.
A
verplaatstte
B
verplaats
C
verplaatsten
D
verplaatste

Slide 18 - Quiz

De jongens in de sportschool ..... zich erg uit.
A
slieven
B
sloofden
C
sloovde
D
slooften

Slide 19 - Quiz

Gisteren ..... ik de tafel naar de andere kant van de kamer.
A
verplaatstte
B
verplaats
C
verplaatsten
D
verplaatste

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Diapositive

timer
2:00

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive