Les 3: koppelwerkwoord of hulpwerkwoord

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

• Telefoon in de telefoontas;
• Ga zitten op je eigen plek;
• Pak je spullen voor je;

• Stilte.

Wat gaan we doen?

- Uitleg

- Huiswerk bespreken en nakijken

- Aan de slag

- Bespreken

- Huiswerk en afsluiting

Huiswerk bespreken

Opdracht 4 (blz. 59)

Huiswerk nakijken

Opdracht 1, 2 en 4 (blz. 59) 

Lesdoel

• Je weet wanneer een werkwoord een KWW, HWW of ZWW is.

KWW of HWW

• In een zin met een NG staat altijd een KWW.
• Staat er maar één werkwoord in de zin, dan is dat het KWW.

De wielrenner is verdrietig. 

is -> KWW

KWW of HWW

• Als er meer dan één werkwoord in de zin staat, is de PV altijd een HWW.

De wielrenner is verdrietig geworden.

is -> HWW

geworden -> KWW

ZWW

• In een zin met een WG staat altijd een ZWW.
• Staat er maar één werkwoord in de zin, dan is dat het ZWW.

De man rijdt door de tunnel. 

rijdt -> ZWW

Aan de slag

Wat: Opdracht 1, 2 en 4 (blz. 60 en 61) 

Hoe: Zelfstandig

Hulp: De theorie op blz. 60

Tijd: 8 minuten

Bespreken

Opdracht 1 (blz. 60)

Aan de slag

Wat: Opdracht 1, 2 en 4 (blz. 60 en 61) 

Hoe: Zelfstandig

Hulp: Steek je hand op of vraag het aan degene die naast je zit

Tijd: Tot het einde van de les

Klaar: Lezen in je leesboek 

Lesdoel

• Je weet wanneer een werkwoord een KWW, HWW of ZWW is.

Huiswerk

- Leren: Theorie op blz. 60

- Maken: Opdracht 1, 2 en 4 (blz. 60 en 61) 

- Meenemen: Een leesboek