Cette leçon contient 17 diapositives, avec diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Today's plan
1. Check: Unit 2: lesson 1+2
2. Recap: lesson 1+2
3. Start lesson 3+4
4. Planning
Slide 1 - Diapositive
Past Simple
walk
+
-
?
go
+
-
?
Slide 2 - Diapositive
Copy
(+) I walked to school yesterday
(-) I didn'twalk to school yesterday
( ?) Didyou walk to schoolyesterday?
(+) I went to school yesterday.
(-) I didn't go to school yesterday.
(?) Did you go to school yesterday?
Slide 3 - Diapositive
Make sure
#1 Everybody has copied the sentences in their copybook.
#2 Everyone has done Lesson 2 exercise 9+10
without any mistakes!"
--> Check with teacher
#3 Everyone is able to correct the mistakes from the worksheet
Slide 4 - Diapositive
get out your books
Unit 2: lesson 2
Exercise 7
Slide 5 - Diapositive
Unit 2
weektaak: lesson 3+4
I have a lot of money
I don't have much money
I have little money
I have a little money
Slide 6 - Diapositive
VEEL
(+) I want to do a lot of exercises if that is possible.
(+) I have a lot of luggage to carry.
(?) Why did you eat many cookies before lunch?
(?) Do you have much homework to make?
(-) She doesn't have many things to do.
(-) No, I don't want much advice from you!
Slide 7 - Diapositive
Weinig
- There are very few cupcakes left.
- She has little sugar at home.
Je gebruikt few bij telbare zelfstandige naamwoorden (bijv. cupcakes), en little bij zelfstandige naamwoorden die je niet kunt tellen (bijv. sugar).
Slide 8 - Diapositive
Je gebruikt a few als het positief is wat je zegt (betekenis = een paar, een beetje) en je gebruikt fewals het negatief is wat je zegt (betekenis = weinig, bijna geen).
Je gebruikt a little als het positief is wat je zegt (betekenis = een paar, een beetje) en je gebruikt little als het negatief is wat je zegt (betekenis = weinig, bijna geen).