3mavo-15-11-23
1 / 40
La durée de la leçon est: 80 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Wat betekent devoir
Slide 11 - Question ouverte
devoir : Combineer blauw met rood
wij moeten
zij moet
jij moet
ik moet
jullie moeten
zij moeten
nous devons
je dois
elles doivent
tu dois
elle doit
vous devez
Slide 12 - Question de remorquage
je .... (devoir, p)
A
dois
B
doit
C
doivent
D
devons
Slide 13 - Quiz
nous ....(devoir, p)
A
dois
B
devez
C
doivent
D
devons
Slide 14 - Quiz
il / elle / on ....(devoir, p)
A
devez
B
devons
C
doit
D
dois
Slide 15 - Quiz
tu ....(devoir, p)
A
dois
B
doit
C
doivent
D
devons
Slide 16 - Quiz
vous .... (devoir, p)
A
devons
B
doivent
C
dois
D
devez
Slide 17 - Quiz
Slide 18 - Diapositive
Wordt devoir met avoir of être vervoegd in de passé composé?
A
être
B
avoir
Slide 19 - Quiz
devoir (ils, p)
A
ils doit
B
ils devent
C
il doient
D
ils doivent
Slide 20 - Quiz
(devoir,présent) jij moet
A
tu doit
B
tu dois
Slide 21 - Quiz
devoir (vous, p.c)
A
vous avons dû
B
vous êtes du
C
vous avez dû
D
vous dû
Slide 22 - Quiz
devoir (nous, p.c)
A
nous avons dû
B
nous sommes dûs
C
vous avez dû
D
nous devions
Slide 23 - Quiz
(devoir, passé composé) hij heeft gemoeten
A
il a dû
B
il est dû
C
il du
Slide 24 - Quiz
Dit komt helemaal goed op de toets!
😒🙁😐🙂😃
Slide 25 - Sondage
Slide 26 - Diapositive
Bij mij
Slide 27 - Question ouverte
elke dag
Slide 28 - Question ouverte
de taal
Slide 29 - Question ouverte
La suisse
L'Allemagne
espagnol
l'Espagne
Spanje
Duitsland
Spaans
Zwitersland
Slide 30 - Question de remorquage
een beetje
A
plutôt
B
un peu près
C
un peu
D
plusieurs
Slide 31 - Quiz
overal
Slide 32 - Question ouverte
Dit komt helemaal goed op de toets!
😒🙁😐🙂😃
Slide 33 - Sondage
Slide 34 - Diapositive
Slide 35 - Diapositive
Hoeveel stokbroden worden er jaarlijks in Frankrijk verkocht?
A
580.000
B
20 miljoen
C
5 miljoen
D
6 miljard
Slide 36 - Quiz
Hoe heet de supersnelle trein die tussen Nederland en Frankrijk rijdt?
A
De Concorde
B
De Eurostar
C
De Thalys
D
De sprinter
Slide 37 - Quiz
Welke van deze striphelden zijn Frans?
A
Suske & Wiske
B
Astérix & Obélix
C
Donald Duck & Mickey
D
Ironman & de Hulk
Slide 38 - Quiz
In welk werelddeel wonen de meeste Franssprekende mensen?
A
In Noord-Amerika
B
In Europa
C
In Azië
D
In Afrika
Slide 39 - Quiz
Welke (leen)woorden ken jij al van de Franse taal
