5-havo examenbundel

Het Centraal Examen Nederlands


1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Het Centraal Examen Nederlands


Slide 1 - Diapositive

Wanneer is het CE Nederlands?
A
donderdag 16 mei om 9.00 uur
B
donderdag 16 mei om 13.30 uur (havo)
C
vrijdag 10 mei om 9.00 uur (vwo)
D
vrijdag 17 mei om 13.30 uur

Slide 2 - Quiz

Wat hoef je op onze school niet zelf mee te nemen naar je examens?
A
woordenboek Nederlands
B
pennen
C
markeerstiften
D
papier

Slide 3 - Quiz

Hoe lang van tevoren
moet je bij de gymzaal aanwezig zijn?
A
5 minuten
B
10 minuten
C
15 minuten
D
20 minuten

Slide 4 - Quiz

Hoe lang duurt het examen?
A
90 minuten
B
120 minuten
C
150 minuten
D
180 minuten

Slide 5 - Quiz

Welke twee domeinen worden
bij het vak Nederlands getoetst?
A
leesvaardigheid en samenvatten
B
samenvatten en argumentatie
C
leesvaardigheid, samenvatten en argumentatie
D
lees- en schrijfvaardigheid

Slide 6 - Quiz

Uit hoeveel hoofdteksten bestaat het examen meestal?
A
drie
B
vier
C
vijf
D
zes

Slide 7 - Quiz

Hoeveel vragen krijg je ongeveer?
A
20
B
30
C
35 a 40
D
50

Slide 8 - Quiz

Wat moet je doen met een satelliettekst?
A
vergelijken met de hoofdtekst
B
samenvatten
C
in een schema zetten

Slide 9 - Quiz

Wat voor onderwerpen
hebben de teksten meestal?
A
economische kwesties
B
technische ontwikkelingen
C
maatschappelijke inzichten
D
culturele kwesties

Slide 10 - Quiz

Bij welk percentage goede antwoorden behaal je meestal
een voldoende (5,5)?
A
47 %
B
48%
C
49%
D
50%

Slide 11 - Quiz

Hoeveel scorepunten kun je maximaal verliezen door onjuist taalgebruik?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 12 - Quiz

Wat gebeurt er met
een te lang antwoord
bij een open vraag?
A
Per woord te veel gaat er 1 scorepunt af.
B
Het antwoord wordt dan fout gerekend.
C
De extra woorden worden inhoudelijk niet beoordeeld.
D
Alleen de woorden binnen het maximum worden beoordeeld.

Slide 13 - Quiz

Wat moet je doen bij het citeren van een zin?
A
de hele zin letterlijk overschrijven
B
het regelnummer van de zin geven
C
eerste twee en laatste twee woorden noteren plus regelnummer

Slide 14 - Quiz

Goed of fout?
Een antwoord geformuleerd als bijzin
A
goed
B
fout

Slide 15 - Quiz

Telt het herhalen van de vraag mee bij het tellen van het aantal woorden?
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quiz

Telt het gebruik van hoofdletters en punten mee in de beoordeling?
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Vidéo

Slide 19 - Diapositive

Opbouw examen Nederlands (1)
  1. Tekstsoort, schrijfdoel, intentie van de schrijver bepalen
  2. Hoofdgedachte aangeven
  3. Samenvatten (kleinere tekstgedeelten)
  4. Functie van tekstgedeelten bepalen
  5. Standpunten en argumenten identificeren
  6. Argumentatie benoemen en aanvaardbaarheid vaststellen

Slide 20 - Diapositive

Opbouw examen Nederlands (2)
  • meerdere teksten
  • vragen per tekst
  • vergelijkingsvragen (meerdere teksten)
  • meerdere onderwerpen
  • woordenschat = erg belangrijk (!)

Slide 21 - Diapositive