Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
werkwoordspelling
Werkwoordspelling
1 / 25
suivant
Slide 1:
Diapositive
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Cette leçon contient
25 diapositives
, avec
quiz interactifs
et
diapositives de texte
.
La durée de la leçon est:
60 min
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
Werkwoordspelling
Slide 1 - Diapositive
Deze les leer je/herhaal je
Hoe werkwoorden worden vervoegd
Hoe je werkwoorden schrijft in
d
e tegenwoordige tijd
Hoe je werkwoorden schrijft
in de verleden tijd
Hoe je werkwoorden schrijft
in de voltooide tijd
Slide 2 - Diapositive
werkwoorden....
komen in verschillende vormen in een zin voor. Hoe schrijf je de goede vorm?
Daarvoor moet je altijd letten op het onderwerp in de zin: wie of wat doet iets? Het werkwoord dat daarbij hoort heet de persoonsvorm.
En je moet letten op de tijd waarin de zin wordt geschreven: nu of in het verleden?
Slide 3 - Diapositive
Tegenwoordige tijd = nu
(varen) De visser _____ het meer op.
A
vaard
B
vaart
C
vaarde
D
vart
Slide 4 - Quiz
Deze week ___ onze keuken gerenoveerd.
(tegenwoordige tijd)
A
word
B
werd
C
wordt
D
werdt
Slide 5 - Quiz
Vinden - Tegenwoordige tijd
Hoe … je zus haar nieuwe school?
A
Vind
B
Vindt
C
Vond
D
Vondt
Slide 6 - Quiz
werkwoordspelling tegenwoordige tijd: wat is goed?
A
hij bediend
B
hij bedient
C
hij bediendt
D
hij bediende
Slide 7 - Quiz
Vervoeg in de
tegenwoordige tijd
.
A
vind
B
vint
C
vindt
D
vond
Slide 8 - Quiz
Vervoeg in de
tegenwoordige tijd
.
A
gebruikt
B
gebruikd
C
gebruikte
D
gebruiken
Slide 9 - Quiz
En nu de verleden tijd
In het Nederlands zijn er twee soorten werkwoorden:
sterke
werkwoorden en
zwakke
werkwoorden
Sterke werkwoorden veranderen van klank in de verleden tijd. Bijvoorbeeld lopen --> l
ie
pen
Zwakke werkwoorden houden dezelfde klank, maar er komt -te of -de achter: maken --> maak
ten
vullen --> vul
den
Slide 10 - Diapositive
Welke werkwoordsvorm in de verleden tijd is juist?
Jan en Marijke...... (lopen) gisteren naar school
A
liep
B
liepen
C
loopte
D
loopten
Slide 11 - Quiz
Mijn ouders.... (kijken) niet zo blij toen ik te laat thuis was
A
keken
B
keek
C
kijkten
D
kijkte
Slide 12 - Quiz
Martine ............ (dansen) vorige week heel wild op het feest
A
dansde
B
dansden
C
danste
D
dansten
Slide 13 - Quiz
Vind je het moeilijk?
Kijk dan ook het volgende filmpje. Hetzelfde wordt uitgelegd op een iets andere manier.
Slide 14 - Diapositive
Werkwoordspelling
Slide 15 - Diapositive
voltooide tijd.......
...... wordt gebruikt als iets af is, klaar is.
Het voltooid deelwoord is geen persoonsvorm, want er moet altijd een andere werkwoord bij:
hebben
of
zijn
.
lopen: ik heb gelopen
lezen: ik heb gelezen
Slide 16 - Diapositive
Aan de slag:
Pak pen en papier.
Maak de opdrachten die net zijn uitgedeeld!
Samen nakijken over 30 minuten!
Slide 17 - Diapositive
Typ hier jouw voltooid deelwoorden bij de werkwoorden:
lopen, dansen, zwaaien, eten, sporten, halen, wandelen, lachen, knipogen, winnen
Slide 18 - Question ouverte
lopen
dansen
zwaaien
eten
sporten
halen
wandelen
lachen
knipogen
winnen
gelopen
gedanst
gezwaaide
gegeten
gesport
gehaald
gewandeld
gelachen
geknipoogd
gewonnen
Slide 19 - Diapositive
Welk voltooid deelwoord is correct?
Ik heb heel hard naar school .... (fietsen)
A
gefietsen
B
gefietsd
C
gefietst
D
gefietste
Slide 20 - Quiz
welk voltooid deelwoord is correct?
Ik heb drie boeken ..... (lezen)
A
geleest
B
geleesd
C
gelazen
D
gelezen
Slide 21 - Quiz
Welk voltooid deelwoord is goed?
Ik heb de oude vrouw ..... (helpen)
A
geholpen
B
gehelpen
C
gehelpt
D
gehelpd
Slide 22 - Quiz
Welk voltooid deelwoord is goed?
Ik heb de oude vrouw ..... (helpen)
A
geholpen
B
gehelpen
C
gehelpt
D
gehelpd
Slide 23 - Quiz
Oefenen: kort dagverslag
Schrijf een kort verslag over een dag in de week (kies zelf welke dag )
Schrijf op wat je die dag allemaal hebt gedaan. Maak minimaal 5 zinnen.
Let erop dat je goede zinnen maakt (met onderwerp en persoonsvorm).
Let erop dat je de voltooide tijd gebruikt.
Onderstreep alle voltooid deelwoorden in je verslag.
Sla je bestand op. Print het uit of mail het aan de docent.
Volgende les gebruiken we jullie teksten
Slide 24 - Diapositive
Verder oefenen in je boek/aan de computer:
Nu Nederlands boek B Hoofdstuk 3 = werkwoordspelling
3.1: tegenwoordige tijd
3.2: verleden tijd
3.3. voltooide tijd
Slide 25 - Diapositive
Plus de leçons comme celle-ci
werkwoordspelling !
Février 2023
- Leçon avec
30 diapositives
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Werkwoordspelling
Février 2024
- Leçon avec
23 diapositives
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
werkwoordspelling !
Octobre 2022
- Leçon avec
29 diapositives
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
werkwoordspelling tt, vt en vd
Septembre 2022
- Leçon avec
25 diapositives
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
werkwoordspelling
Avril 2024
- Leçon avec
24 diapositives
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
werkwoordspelling
Avril 2024
- Leçon avec
24 diapositives
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
werkwoordspelling
Novembre 2021
- Leçon avec
31 diapositives
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
WERKWOORDSPELLING / tt, vt, vd
Avril 2023
- Leçon avec
41 diapositives
Nederlands
MBO
Studiejaar 1