overgangstoets unit 1 en 2 Grammar

De present simple gebruiken we in de
A
verledentijd
B
tegenwoordige tijd
C
toekomst
1 / 30
suivant
Slide 1: Quiz
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

De present simple gebruiken we in de
A
verledentijd
B
tegenwoordige tijd
C
toekomst

Slide 1 - Quiz

Present simple

  • Gebruiken in de t.t
  • Dingen die regelmatig gebeuren
  • Woorden als: always, never, sometimes, often, every week

He/she/it         ww+s
I always walk to school
She always walks to school
Present continuous

  • Gebruiken in de t.t
  • Als iets nu gebeurd
  • woorden als: right now, at the moment

am/is/are + ww-ing
I am working at the moment

Slide 2 - Diapositive

De present simple herken je aan
A
woorden als right now, at the moment
B
woorden als; always, never, sometimes, often

Slide 3 - Quiz

Bij de present simple komt er...
A
een s achter het werkwoord
B
ing achter het werkwoord
C
een s achter het werkwoord bij he/she/it
D
am/is/are + ww-ing

Slide 4 - Quiz

Pete and Sue never.... to school
A
walk
B
walks

Slide 5 - Quiz

I........soccer every week
A
play
B
plays

Slide 6 - Quiz

De present continuous gebruiken we bij
A
de verledentijd
B
de tegenwoordige tijd
C
de toekomst

Slide 7 - Quiz

Bij de present continuous komt er...
A
een s achter het werkwoord
B
ing achter het werkwoord
C
een s achter het werkwoord bij he/she/it
D
am/is/are + ww-ing

Slide 8 - Quiz

Pete and Sue..................soccer right now.
A
am playing
B
is playing
C
are playing

Slide 9 - Quiz

I can't help you. I..............at the moment.
A
am studying
B
is studying
C
are studying

Slide 10 - Quiz

They ......
(go) to a restaurant every Saturday.
A
go
B
goes
C
are going

Slide 11 - Quiz

You usually............
(arrive) late.
A
arrive
B
arrives
C
are arriving

Slide 12 - Quiz

Julie ........
(sleep) now.
A
sleep
B
sleeps
C
is sleeping

Slide 13 - Quiz

I.....(work) at the moment
A
work
B
am working

Slide 14 - Quiz

Present perfect
  • gebruiken we in de verledentijd
  • maar we weten niet precies wanneer
  • of er is iets gebeurd in het verleden en is  nu nog steeds van belang

woorden die je tegen kunt komen bij Present simple
- for, since
- of als er geen duidelijke tijd bij staat

have
or                                           +   ww-ed
has ( he/she/it                     of eigen vorm
past simple
  • gebruiken we in de verleden tijd
  • als er een duidelijk tijd bij staat in het verleden


woorden die je tegen kunt komen bij de Past simple
- last year, yesterday, last week


ww+ed of eigen vorm

Slide 15 - Diapositive

What do you remember about the past simple and the present perfect?

Slide 16 - Carte mentale

Yet
A
Past simple
B
Present perfect

Slide 17 - Quiz

Yesterday
A
Past simple
B
Present perfect

Slide 18 - Quiz

Last friday
A
Past simple
B
Present perfect

Slide 19 - Quiz

Since 5 years
A
Past simple
B
Present perfect

Slide 20 - Quiz

Past simple or present perfect?
Mary won the lottery last year.
A
past simple
B
present perfect

Slide 21 - Quiz

Past simple or present perfect?
Mom and dad has gone to Spain on holiday
A
past simple
B
present perfect

Slide 22 - Quiz

Past simple or present perfect?
Sue didn't do her homework last night.
A
past simple
B
present perfect

Slide 23 - Quiz

Past simple or present perfect?
I haven't seen that movie yet.
A
past simple
B
present perfect

Slide 24 - Quiz

I have known him all my life.
A
past simple
B
Present perfect

Slide 25 - Quiz

Last night I
(lose) my keys
A
lost
B
have lost

Slide 26 - Quiz

Amy
(live) in Portugal when she was young.
A
Lived
B
Has lived

Slide 27 - Quiz

She
(visit) her grandmother for an hour.
A
visited
B
has visited

Slide 28 - Quiz

I (live) in Utrecht for 8 years
A
lived
B
have lived

Slide 29 - Quiz

Iets dat je plant

I am going to a party Saterday

am going to
are going to
is going to
Spontaan of een voorspelling

If you don't understand your homework, I will help you.

Bij vraagzinnen
Will --> you, he,she,it, they,
Shall---> I and We

Bij normalen zinnen
will--> als je het wel wilt
won't --> als je het niet wilt

Slide 30 - Diapositive