Oefentoets

Bij melasma ontstaan op de huid donkerbruine vlekken. Deze vlekken ontstaan door een verhoogde activiteit van een deel van de de pigmentcellen. Tijdens een zwangerschap is er meer kans op het ontstaan van deze vlekken. De pigmentcellen bevinden zich in de laag die in de afbeelding hieronder wordt aangegeven met nummer 2. Hoe noem je deze laag?
1 / 20
suivant
Slide 1: Question ouverte
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Bij melasma ontstaan op de huid donkerbruine vlekken. Deze vlekken ontstaan door een verhoogde activiteit van een deel van de de pigmentcellen. Tijdens een zwangerschap is er meer kans op het ontstaan van deze vlekken. De pigmentcellen bevinden zich in de laag die in de afbeelding hieronder wordt aangegeven met nummer 2. Hoe noem je deze laag?

Slide 1 - Question ouverte

Luisa leest in een folder dat je gezicht niet met zeep gewassen kan worden, omdat dan de stof verwijderd wordt die de huid met haren soepel houdt. Hoe heet deze stof?

Slide 2 - Question ouverte

Hoe heet de huidlaag waarin zich het haarzakje bevindt?

Slide 3 - Question ouverte

Een ongeboren baby wordt beschermd door antistoffen van de moeder. Dit heet passieve immunisatie.
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quiz

Speciale witte bloedcellen maken antistoffen.
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quiz

Wanneer een bacterie resistent is betekent dit dat de bacterie tegen antibiotica kan
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quiz

Inenten is een voorbeeld van natuurlijke, passieve immunisatie
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quiz

Een jonge moeder met bloedgroep A- heeft een kind gekregen waarvan de bloedgroep O- blijkt te zijn. Het kind is helemaal gezond. Twee jaar later krijgt deze moeder haar tweede kind. Hiervan is de bloedgroep O+. Heeft dit tweede kind kans op resusziekte?
A
Ja, want de moeder is Rh-.
B
Ja, want de moeder heeft bloedgroep A en het tweede kind bloedgroep O.
C
Nee, want het eerste kind heeft geen resusantigenen.
D
Nee, want het eerste kind was gezond.

Slide 8 - Quiz

Bloed
Een medewerker van de slagerij uit het dorp heeft zich diep in zijn hand gesneden. Het ziet er ernstig uit en hij wordt met spoed naar het ziekenhuis gebracht.
Op de eerste hulp van het ziekehuis blijkt dat de man inmiddels veel bloed heeft verloren en dat hij direct moet worden geopereerd. De dokter besluit dat deze patiënt met spoed een bloedtransfusie moet krijgen.

Welke bloedonderdeel krijg hij in ieder geval toegediend?
A
bloedplaatjes
B
bloedplasma
C
rode bloedcellen
D
witte bloedcellen

Slide 9 - Quiz

Van de patiënt moet eerst de bloedgroep worden bepaald. Hiervoor wordt eerst bloed geprikt en hiervan worden drie druppels bloed op een glaasje gelegd. Aan druppel 1 wordt anti-A, aan druppel 2 wordt anti-B en aan druppel 3 wordt
anti-Rh toegevoegd. Wat is de bloedgroep van deze patiënt?

A
A+
B
A-
C
B+
D
B-

Slide 10 - Quiz

Ferdy komt bij de dokter met de volgende klachten: een branderig gevoel bij het
plassen en er komt wat afscheiding uit de penis.
De dokter ontdekt na bloed- en microscopisch onderzoek van de afscheiding
dat Ferdy gonorroe heeft.
Waardoor wordt gonorroe veroorzaakt?
A
bacterie
B
insect
C
schimmel
D
virus

Slide 11 - Quiz

Bij microscopisch onderzoek naar gonorroe kan de arts duidelijk verschil zien tussen de ziekteverwekker en de normale cellen van een patiënt. Welk celkenmerk is niet aanwezig bij de ziekteverwekker, maar wel bij de cellen van de patiënt?
A
celkern
B
celmembraan
C
celwand
D
cytoplasma

Slide 12 - Quiz

Een soa-test kan worden gedaan om te bepalen of iemand seropositief is.
Wanneer noem je iemand seropositief?

A
Als deze persoon na onveilige seks de symptomen van aids heeft.
B
Als deze persoon drager is van het hiv-virus maar nog niet ziek is
C
Als het afweersysteem van deze persoon na onveilige seks niet meer werkt.
D
Als de witte bloedcellen, de “vreetcellen” niet meer hun taak kunnen uitvoeren

Slide 13 - Quiz

Waterpokken is een kinderziekte die veroorzaakt wordt door een virus.
Het virus blijft na besmetting in het lichaam aanwezig en kan op latere leeftijd gordelroos veroorzaken. Bij gordelroos ontstaan er bultjes en blaasjes op de huid die veel pijn doen.

Er wordt onderzocht of ouderen tegen gordelroos beschermd kunnen worden door een vaccinatie.

Welke vorm van immunisatie is het toedienen van het vaccin met een verzwakt waterpokkenvirus?
A
kunstmatige actieve immunisatie
B
kunstmatige passieve immunisatie
C
natuurlijke actieve immunisatie
D
natuurlijke passieve immunisatie

Slide 14 - Quiz

Ebola is een levensgevaarlijke virusziekte. In 2014 was er een grote uitbraak van ebola, waarbij binnen enkele maanden duizenden mensen besmet raakten. Omdat er geen medicijnen tegen ebola waren, werd geadviseerd om bloed af te nemen van mensen die genezen waren van de ziekte. Antistoffen uit dit bloed zouden dan andere patiënten kunnen helpen om de besmetting met het ebola virus te overleven.

Is het toedienen van antistoffen uit bloed van genezen mensen een vorm van immunisatie? Zo ja, is het dan actieve of passieve immunisatie?
A
Nee, het is geen immunisatie.
B
Ja, het is actieve immunisatie.
C
Ja, het is passieve immunisatie.

Slide 15 - Quiz

Erik heeft een donornier gekregen van zijn moeder. Hij moet zijn hele leven lang medicijnen slikken om afstoting van de nier te voorkomen. Wat is hiervoor de reden?

Slide 16 - Question ouverte

De tijd tussen een besmetting en de eerste symptomen van een ziekte noem je incubatietijd
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quiz

Met één nier kan men leven. Wanneer beide nieren niet goed werken, wordt soms een niertransplantatie uitgevoerd. In het lichaam van een nierpatiënt wordt dan een gezonde nier geplaatst van iemand anders, de donor.
Lichaamsvreemde stoffen in de donornier kunnen na zo’n transplantatie een afstotingsreactie in het lichaam van de ontvanger veroorzaken.

Waaruit bestaat zo’n afstotingsreactie?
A
rode bloedcellen maken antigenen
B
rode bloedcellen maken antistoffen
C
witte bloedcellen maken antigenen
D
witte bloedcellen maken antistoffen

Slide 18 - Quiz

Na een transplantatie van bijvoorbeeld een nier kunnen na enige tijd afstotingsverschijnselen bij de ontvanger optreden.
Twee voorbeelden van een niertransplantatie zijn:

1 transplantatie van een gezonde nier afkomstig van een ééneiige tweelingbroer van de ontvanger,
2 transplantatie van een gezonde nier afkomstig van een neef van de ontvanger.

Bij welke transplantatie is de kans op afstotingsverschijnselen het kleinst? Of maakt het geen verschil?
A
transplantatie 1
B
transplantatie 2
C
maakt geen verschil

Slide 19 - Quiz

Twee uitspraken over SOA's:

Kevin zegt dat je bij gebruik van de pil minder kans hebt om een SOA op te lopen.
Chantal zegt dat je jarenlang een SOA kunt hebben zonder dat je klachten hebt, waardoor je deze onbewust kunt overdragen op je partner.

Wie heeft gelijk?
A
Alleen Kevin
B
Alleen Chantal
C
Beide gelijk
D
Beide ongelijk

Slide 20 - Quiz