Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 40 min
Éléments de cette leçon
Hallo
Wie wiederholen heute Nomen und Artikel
Slide 1 - Diapositive
Quiz
Groß- und Kleinschreibung
Männlich, weiblich, sächlich
Nominativ und Akkusativ
Slide 2 - Diapositive
Groß- und Kleinschreibung
Slide 3 - Diapositive
In welke gevallen gebruik je in het Duits een hoofdletter?
A
aan het begin van de zin
& bij alle zelfstandige naamwoorden
B
bij alle aardrijkskundige namen
C
het persoonlijk voornaamwoord u & het bezittelijk voornaamwoord uw
D
bij eigennamen
Slide 4 - Quiz
Corrigier de volgende tekst: hallo paula, wie gehts es dir? ich habe gestern eine e-mail an dich geschrieben mit sehr vielen buchstaben, wörtern und sätzen auf niederländisch. Auch habe ich viele fragen gestellt. vielleicht kannst du mir alle fragen beantworten bis zum 4. märz? das ist eine umfrage für alle schüler aus meinem bundesland. wir sollen unsere freunde, familie, mitschüler und andere jugendliche fragen was sie von feiertagen wie zum beispiel geburtstagen, weihnachten, ostern und silvester finden. Welche jahreszeit magst du am liebsten? den frühling? Den herbst? den sommer? oder den winter? auch wollen die menschen wissen in welchem monat du geboren bist. ich bin im juni geboren. meine mutter ist im februar geboren. mein bruder ist im august geboren. meine beste freundin im dezember geboren. liebe grüße, deine luise.
Slide 5 - Question ouverte
Männlich, weiblich, sächlich
Slide 6 - Diapositive
Was ist richtig?
A
Mannelijk zijn alle woorden die biologisch mannelijk zijn.
B
Vrouwelijk zijn alle woorden die biologisch vrouwelijk zijn.
C
Vrouwelijk zijn alle woorden zelfstandige naamwoorden die eindigen op: -ung, -schaft, heit of -keit & zaaknamen die eindigen op een -e.
D
Onzijdig zijn de meeste woorden waarvan het lidwoord in het Nederlands ‘het’ is & alle verkleinwoorden, dus: alle woorden die eindigen of -chen of –lein.
Slide 7 - Quiz
Vul het juiste lidwoord in
..... Mann
A
der
B
die
C
das
Slide 8 - Quiz
Vul het juiste lidwoord in
.... Kuh
A
der
B
die
C
das
Slide 9 - Quiz
Sleep de juiste uitleg naar het juiste geslacht
Mannelijk (der)
Vrouwelijk (die)
Onzijdig (das)
Persoon of dier (m)
Weekdagen
Maanden
Persoon of dier (v)
Eindigt op -heit, -keit
Eindigt op -ion, -ung
Eindigt op -chen, -lein
Eindigt op -schaft
Eindigt op -e (80%)
'het' woord in NL (80%)
Slide 10 - Question de remorquage
Vul het juiste lidwoord in
.... Nase (neus)
A
der
B
die
C
das
Slide 11 - Quiz
Vul het juiste lidwoord in (der, die, das):
Wo hast du ......... Mädchen gesehen?
Slide 12 - Question ouverte
Vul de juiste lidwoorden in
Wir sehen uns ...... Spiel gegen ..... deutsche Mannschaft an.
A
die, der
B
das, der
C
der, das
D
das, die
Slide 13 - Quiz
Lese im Buch Seite 159 Aufgabe 10:
Het meervoud van de zelfstandige naamwoorden
Slide 14 - Diapositive
Was ist Mehrzahl von das Mädchen?
Slide 15 - Question ouverte
Mehrzahl von: der Mann
Slide 16 - Question ouverte
Mehrzahl von: das Brot
Slide 17 - Question ouverte
Nominativ und Akkusativ
Slide 18 - Diapositive
Lese im Buch Seite 150-151
Slide 19 - Diapositive
Was stimmt? Welche Artikel gehören zum Akkusativ (4e naamval)
A
den, die, das, die
B
keinen, keine, kein, keine
C
welchen, welche,welches, welche
D
meinem, meiner, mein, meinen
Slide 20 - Quiz
Was stimmt? Welche Artikel gehören zum Akkusativ (4e naamval)