regelmatige werkwoorden op -er, avoir, être, getallen, ontkenning

Leerdoel

Je kunt een regelmatig werkwoord dat op -er eindigt in de présent vervoegen.
Je herhaalt de getallen 0-100
Je kunt de ww. avoir en être in de présent vervoegen
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Leerdoel

Je kunt een regelmatig werkwoord dat op -er eindigt in de présent vervoegen.
Je herhaalt de getallen 0-100
Je kunt de ww. avoir en être in de présent vervoegen

Slide 1 - Diapositive

De regelmatige ww. op er
Alle regelmatige werkwoorden die op er eindigen, worden op dezelfde manier vervoegd.


Slide 2 - Diapositive

Stappenplan
1. je haalt er van het werkwoord af
2. je schrijf de stam alvast op.
3. je zoekt het onderwerp van de zin.
4. je plakt de juiste uitgang achter de stam en klaar!

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Nous (chanter) une chanson.
1. chanter
2. chant
3. nous
4. chantons

Slide 5 - Diapositive

persoonlijk voornaamwoord

ik = je
jij = tu
hij / zij / men = il / elle / on
wij = nous 
jullie / u = vous
zij = ils/elles

uitgangen

e
es
e
ons
ez
ent

Slide 6 - Diapositive

Een regelmatige werkwoord ......
A
begint altijd met -er
B
eindigt altijd op - er

Slide 7 - Quiz

Hoe vervoeg je een regelmatig werkwoord op -er?
A
hele werkwoord + uitgang
B
stam + uitgang
C
met avoir
D
met être

Slide 8 - Quiz

Wat is de stam van het regelmatige werkwoord "parler"?
A
par
B
parl
C
parle
D
Er is geen stam.

Slide 9 - Quiz

Tu ............. (travailler)
A
travaille
B
travailles
C
travaillez
D
travaillent

Slide 10 - Quiz


Elles ........... (trouver)
A
trouvent
B
trouve
C
trouvons
D
trouvez

Slide 11 - Quiz

Regelmatige werkwoorden op -er

Nous .................(parler)
A
parlont
B
parlons
C
parlez
D
parles

Slide 12 - Quiz

avoir et être
Deze werkwoorden betekenen
hebben en zijn
Ze zijn ONREGELMATIG!!!!
Kijk maar

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

avoir et être
moet je dus helemaal uit je hoofd leren. Er zit niets anders op.

Slide 15 - Diapositive

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'avoir' met het onderwerp
Hoe ging het werkwoord AVOIR ook weer?
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 16 - Question de remorquage

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
avoir (hebben)
Combineer de juiste vorm van avoir met het goede persoonlijk voornaamwoord
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 17 - Question de remorquage

etre
=
 zijn




Sleep de juiste vorm van être naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je/j'
es
sont
est
êtes
sommes
suis

Slide 18 - Question de remorquage

etre
=
 zijn




Sleep de juiste vorm van être naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
es
sont
est
êtes
sommes
suis

Slide 19 - Question de remorquage

ETRE
AVOIR
je suis 
tu as
ik heb
zij hebben
wij zijn
vous êtes
vous avez
zij is
jullie hebben
ils sont
tu es
j'ai
ils ont
nous sommes
jij bent
nous avons
zij zijn 
jij hebt
jullie zijn
elles ont

Slide 20 - Question de remorquage

Welke vervoegingen horen bij être en welke bij avoir?
être
avoir
suis
avons
êtes
ont
sont
as
avez

Slide 21 - Question de remorquage

De ontkenning
Ik heb geen honger.
Ik houd niet van patat.
Wij gaan niet naar Frankrijk

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

ne + persoonsvorm + pas
Je ne mange pas au restaurant.
Je n'aime pas les frites.
Nous n'allons pas en France.

Slide 24 - Diapositive

Stappenplan
1. zoek de persoonsvorm.
2. Begint je persoonsvorm met een klinker of een h? 
ja => plaats n' vóór depersoonsvorm
nee=> plaats ne voor de persoonsvorm
3. plaats pas meteen achter de persoonsvorm.

Slide 25 - Diapositive

Maak de zin ontkennend.
Mohammed regarde la télé.

Slide 26 - Question ouverte

Le prof explique la grammaire.

Slide 27 - Question ouverte

Je suis à l'école.

Slide 28 - Question ouverte

Nous avons de la chance.

Slide 29 - Question ouverte

Les nombres

Slide 30 - Diapositive

0

Slide 31 - Vidéo

Ken jij de getallen al in het Frans? Sleep de Franse getallen naar de juiste cijfers!
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
neuf
dix
deux
six
cinq
un
huit
quatre
sept
trois

Slide 32 - Question de remorquage

Ken jij de getallen al in het Frans? Sleep de Franse getallen naar de juiste cijfers!
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
dix-neuf
vingt
douze
seize
quinze
onze
dix-huit
quatorze
dix-sept
treize

Slide 33 - Question de remorquage

Sleep de getallen naar de juiste plaats op de lineaal :
treize
trois
zéro
six

onze
seize
vingt

Slide 34 - Question de remorquage

De tientallen:
Vingt
Trente
Quarante
Cinquante
Soixante
Soixante-dix
Quatre-vingts
Quatre-vingt-dix

Slide 35 - Diapositive

Zet de getallen van laag naar hoog.
1
2
3
4
5
6
7
treize
quatorze
quinze
trente
quarante
cinquante
soixante

Slide 36 - Question de remorquage

Ik weet hoe ik een regelmatig ww. op -er moet vervoegen
A
oui
B
un peu
C
non

Slide 37 - Quiz

Ik weet dat avoir en être onregemlatige werkwoorden zijn.
😒🙁😐🙂😃

Slide 38 - Sondage

Ik moet alle vormen van avoir en être stampen, anders kan ik deze ww. niet vervoegen.
A
vrai
B
faux

Slide 39 - Quiz

Ik heb de getallen weer opgefrist.
😒🙁😐🙂😃

Slide 40 - Sondage

Slide 41 - Diapositive