Theorie Examenbundel

Voor taal- en spelfouten krijg je aftrek in je puntenaantal op je examen. Hoeveel fouten mag je maximaal maken?
1 / 11
suivant
Slide 1: Question ouverte
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

Voor taal- en spelfouten krijg je aftrek in je puntenaantal op je examen. Hoeveel fouten mag je maximaal maken?

Slide 1 - Question ouverte

Ook als je antwoord inhoudelijk fout is en geen punten oplevert, wordt het op taalgebruik en spelling beoordeeld.
A
waar
B
niet waar

Slide 2 - Quiz

Wanneer wordt er geen punt afgetrokken voor taal- en spelfouten? Dat gebeurt...
A
als je in telegramstijl antwoordt.
B
als je een kleine letter gebruikt waar een hoofdletter hoort.
C
als je geen punt zet achter je zin.
D
als je in je antwoord een of een paar woorden weglaat.

Slide 3 - Quiz

Als je gevraagd wordt 'in een of meer volledige zinnen te antwoorden', wordt een punt afgetrokken voor een antwoord als 'Omdat de ijskappen smelten.'
A
waar (losse bijzin, formuleerfout)
B
niet waar (losse bijzin, geeft niets)

Slide 4 - Quiz

opsomming
conclusie

reden/verklaring
doel
oorzaak-gevolg
toelichting 
bovendien
       dus 
aangezien
om te
daardoor
ter illustratie

Slide 5 - Question de remorquage

beschouwing
uiteenzetting
betoog
opiniëren
informeren
overtuigen
subjectief 
Objectief
objectief/subjectief

Slide 6 - Question de remorquage

Als er gevraagd iets 'met eigen woorden' uit te leggen, dan mag je ook citeren.
A
Ja, natuurlijk.
B
Nee, absoluut niet.

Slide 7 - Quiz

Het is nu de bedoeling dat je deze zin, ja deze hele zin die je nu leest, op de correctie manier dus met regelnummers (1-3) citeert in het vakje hieronder.

Slide 8 - Question ouverte

In een antwoord op een met-eigen-woordenvraag mag je geen termen uit de tekst letterlijk overnemen.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

In een met-eigen-woordenvraag (parafraseer) mag je het max. aantal woorden met 10% overschrijden.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

Je citeert niet meer dan één zin als je de hoofdgedachte van een tekst weergeeft.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz