Herhaling pww 1 H2a
1 / 21
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
De stam van het werkwoord maak je door -ER ervan af te halen
A
vrai
B
faux
Slide 2 - Quiz
Wat zijn de uitgangen van de regelmatige werkwoorden -er in de présent ?
Slide 3 - Question ouverte
Vervoeg in de juiste vorm:
nous (travailler)
nous (travailler)
Slide 4 - Question ouverte
Vervoeg in de juiste vorm:
Je (chercher)
Je (chercher)
Slide 5 - Question ouverte
Vervoeg in de juiste vorm:
On (habiter)
On (habiter)
Slide 6 - Question ouverte
Hoe maak je de passé composé ?
Slide 7 - Carte mentale
Vul het hele rijtje van het werkwoord avoir in:
Slide 8 - Question ouverte
Vous (trouver)
in de passé composé is:
in de passé composé is:
A
vous trouvez
B
vous avez trouvé
C
vous avez trouvez
D
vous avons trouvé
Slide 9 - Quiz
Ils (voyager)
In de passé composé:
In de passé composé:
A
Ils ont voyagé
B
Ils ont voyagent
C
Ils voyagent
D
Ils sont voyagé
Slide 10 - Quiz
Vervoeg in de passé composé:
Elle (chercher)
Elle (chercher)
Slide 11 - Question ouverte
Vervoeg in de passé composé
tu (montrer):
tu (montrer):
Slide 12 - Question ouverte
ik wil
Het kasteel
Het zwembad
de week
zwemmen
Je veux
le château
la piscine
la semaine
nager
Slide 13 - Question de remorquage
en Belgique
en Luxembourg
En Allemagne
en Angleterre
en Espagne
Slide 14 - Question de remorquage
Zeg in het Frans wat er op het plaatje staat:
Slide 15 - Question ouverte
Wat is
nous (avoir) in de passé composé ?
nous (avoir) in de passé composé ?
A
Nous avons eu
B
Nous avez eu
C
Nous avons avoié
D
Nous sommes eu
Slide 16 - Quiz
Vervoeg elles (faire) in de passé composé :
Slide 17 - Question ouverte
Vervoeg tu (être)
in de passé composé:
in de passé composé:
Slide 18 - Question ouverte
Vul het rijtje van het werkwoord être in:
Slide 19 - Question ouverte
Vul een vorm in van het werkwoord aller in de présent:
Slide 20 - Carte mentale
Hoe vond je dat het ging?
😒🙁😐🙂😃
