meetpunt werkwoorden 2N
1 / 34
La durée de la leçon est: 45 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Est-ce que tu (habiter) aux Pays-Bas?
Slide 5 - Question ouverte
Mon père (travailler) dans une entreprise.
Slide 6 - Question ouverte
Les garçons (chercher) un beau restaurant pour les filles.
Slide 7 - Question ouverte
Moi et ma mère (visiter) le musée.
Slide 8 - Question ouverte
Vous (trouver) la solution?
Slide 9 - Question ouverte
Slide 10 - Diapositive
Est-ce que tu (habiter) aux Pays-Bas?
Slide 11 - Question ouverte
Mon père (travailler) dans une entreprise.
Slide 12 - Question ouverte
Les garçons (chercher) un beau restaurant pour les filles.
Slide 13 - Question ouverte
Moi et ma mère (visiter) le musée.
Slide 14 - Question ouverte
Vous (trouver) la solution?
Slide 15 - Question ouverte
Slide 16 - Diapositive
Toi et tes parents (aller) en Espagne.
Slide 17 - Question ouverte
Elles (être) chez le docteur.
Slide 18 - Question ouverte
La voiture (être) très belle.
Slide 19 - Question ouverte
Nous (avoir) un test de grammaire.
Slide 20 - Question ouverte
Est-ce que les écoles (avoir) une cantine?
Slide 21 - Question ouverte
Slide 22 - Diapositive
Toi et tes parents (aller) en Espagne.
Slide 23 - Question ouverte
Elles (être) chez le docteur.
Slide 24 - Question ouverte
La voiture (être) très belle.
Slide 25 - Question ouverte
Nous (avoir) un test de grammaire.
Slide 26 - Question ouverte
Est-ce que les écoles (avoir) une cantine?
Slide 27 - Question ouverte
Slide 28 - Diapositive
De passé composé wordt gevormd door:
A
het werkwoord avoir en être
B
het werkwoord avoir of être en een voltooid deelwoord
C
het werkwoord aller
D
het voltooid deelwoord
Slide 29 - Quiz
de présent van de onregelmatige werkwoorden:
A
vorm je door een STAM te gebruiken
B
vorm je door een uitgang erachter te plakken
C
vorm je door elke vorm apart te leren
D
vorm je door te raden welke vorm volgt.
Slide 30 - Quiz
de présent van de regelmatige werkwoorden kent de uitgangen:
A
e-es-e-ons-ez-ent
B
as-a-a-avons-avez-ont
C
suis-es-est-sommes-êtes-sont
D
est-est-e-sont-vont-allez
Slide 31 - Quiz
Slide 32 - Diapositive
Je bent op vakantie geweest in Portugal. Je bent pas terug van vakantie en je wilt jouw vriend(in) schrijven. Vertel over de volgende punten:
1. Waar je op vakantie bent geweest.
2. Wat je op vakantie hebt gedaan.
3. Wat je op vakantie hebt gegeten.
1. Waar je op vakantie bent geweest.
2. Wat je op vakantie hebt gedaan.
3. Wat je op vakantie hebt gegeten.
