5H - L7 P1: Genitiv & Adjektivdeklination

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3,5

Wat zijn de naamvallen?

Naamvallen beschrijven de functie van een zinsdeel in een zin.

1e naamval = onderwerp van een zin

2e naamval = bezit

3e naamval = meewerkend voorwerp

4e naamval = lijdend voorwerp

Met de naamvallen verandert het lidwoord/bezittelijk voornaamwoord!

Lernziele

- du verstehst was Genitiv ist

- du verstehst die deutsche Adjektivdeklination

- du hast mit Genitivformen und Adjektivdeklination geübt

De tweede naamval drukt uit dat twee personen of zaken bij elkaar horen. In het Nederlands gebruiken we dan meestal van. Bijvoorbeeld:

de auto van mijn zus  -  das Auto meiner Schwester

In het Nederlands?

Het Koninkrijk der Nederlanden

Het Leger des Heils

's avonds (=des avonds)

's Gravenhage

plek des onheils

de heer des huizes

de tand des tijds

Der-groep:

mannelijk      vrouwelijk     onzijdig            meervoud

des + (e)s        der                  des + (e)s         der

dieses + (e)s   dieser             dieses +(e)s    dieser

Ein-groep:

mannelijk      vrouwelijk     onzijdig            meervoud

eines+(e)s      einer               eines                  keiner

meines+(e)s  meiner           meines+(e)s     meiner

2e naamval: wessen?

in het Nederlands: 

wiens fiets, 

wier  voornemen?

Vragend voornaamwoord

2e naamval of von?

In spreektaal komt von wel regelmatig voor ...

-bij namen van personen: die Eltern von Tim

-bij geografische namen: der Hafen von Hamburg

-s of -es?

Mannelijke en onzijdige woorden krijgen in de 2e naamval de uitgang -s, maar soms wordt in plaats daarvan de uitgang -es gebruikt:

-achter woorden die eindigen op een s-klank : die Quelle des Flusses (der Fluss)

-soms moet je de -s aan het einde verdubbelen: die Tore des Gefängnisses (der Gefängnis)

-achter woorden met 1 lettergreep: der Keller meines Hauses, die Mähnen des Pferdes

1. De mening van mijn zus =
Die Meinung _________ Schwester__

1. meiner Schwester
2. meines Schwesters

2. Der Turm jen___ Kirche____ (die)

1. jenes Kirches
2. jener Kirche
3. jener Kirches
4. jenes Kirche

3. Die Mutter dies____ Kind____

1. dieser Kindes
2. dieser Kind
3. dieses Kindes
4. dieses Kind

4. Der Erfolg sein_____ Arbeit____(die)

1. seiner Arbeit
2. seiner Arbeits
3. seines Arbeit
4. seines Arbeits

5. Die Freiheit all_____ Bürger___ (mv)

1. alles Bürgers
2. alles Bürger
3. aller Bürger
4. aller Bürgers

6. Das Haus unser____ Onkel___

1. unseres Onkels
2. unseres Onkel
3. unserer Onkels
4. unserer Onkel

7. der Erfolg .......... (haar) Arbeit ...

"Adjektive"
Bijvoeglijke naamwoorden

Bijvoeglijk naamwoord

→ zegt iets over een zelfstandig naamwoord

→ krijgt een uitgang,

   net zoals in het Nederlands

   het kleine meisje

   een klein meisje

oefenen

Je krijgt nu een reeks oefenvragen.

Houd je schema ernaast. 

Oefenen in de eerste naamval

de oude man - der                              Mann

een witte hond  - ein                           Hund (m)

zijn lieve vrouw  - seine                          Frau (v)

uw kleine katje  - Ihr                              Kätzchen (o).

   

kleines

weißer

alte

liebe

Wat ben je toch een groot kind!
Was bist du doch ein ... Kind (o)!

1. groß
2. große
3. großes
4. großen

Er ist ein ... Freund!

1. gute
2. guter
3. gutes
4. guten

Ich habe einen ... Hund (m).

1. kleine
2. kleinen
3. kleines
4. kleiner

Er verkauft der ... Frau ein Kleid.

1. dicke
2. dicker
3. dicken
4. dickes

Ich gehe mit meinen ... Freunden.

1. neue
2. neuer
3. neues
4. neuen

Welche ... Schülerin hat mir geholfen?

1. liebe
2. liebes
3. liebes
4. lieben

Huiswerk

maken: opdr. 7 t/m 10 van Lektion 1 en 2 t/m 4 van Lektion 4

leren: Lernbox 4 van Kapitel 5