Week 16 - Rekenen gewicht/wegen

Gewicht/wegen
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
RekenenPraktijkonderwijsLeerjaar 4

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Gewicht/wegen

Slide 1 - Diapositive

Waar denk je aan bij
de woorden
gewicht/wegen

Slide 2 - Carte mentale

Hoe noemen we dit apparaat?
A
weegschaal
B
personenweegschaal
C
maatbeker
D
keukenweegschaal

Slide 3 - Quiz

Hoe noemen we dit?
A
lepels
B
maatlepels
C
lepelset
D
bestek

Slide 4 - Quiz

Wat voor soort weegschaal is dit?
Kies twee antwoorden.
A
keukenweegschaal
B
digitale weegschaal
C
personenweegschaal
D
analoge weegschaal

Slide 5 - Quiz

Hoe noemen we dit apparaat?
A
weegschaal
B
personenweegschaal
C
maatbeker
D
keukenweegschaal

Slide 6 - Quiz

Verschillende materialen 
Zoals jullie hebben gemerkt, door het antwoorden van de vorige vragen, zijn er verschillende soorten weegschalen of manieren om iets af te meten. 

Een personenweegschaal 
keukenweegschaal  
Maatlepels 

Slide 7 - Diapositive

Lees af
A
B
C
D
95 kg
81 kg
85 kg
99 kg

Slide 8 - Question de remorquage

Welke weegschaal zou je gebruiken?
Keukenweegschaal
Personenenweegschaal
Maatlepels

Slide 9 - Question de remorquage

KILOGRAM
1000 g = 1 kg
afkorting = kg
personen
vlees
personenweegschaal
gewichtheffen

Slide 10 - Diapositive

Wat is de afkorting van kilogram?
A
kilo
B
gram
C
g
D
kg

Slide 11 - Quiz

Welke product weegt 120 gram?
A
Chips
B
Boterhamworst
C
Fles cola
D
Pak koffiebonen

Slide 12 - Quiz

Zet de voorwerpen op volgorde van licht naar zwaar.
A
reep, stiften, puntenslijper
B
puntenslijper, stiften, reep
C
puntenslijper, reep, stiften
D
stiften, puntenslijper, reep

Slide 13 - Quiz

Zet de voorwerpen op volgorde van zwaar naar licht.
A
fiets, laptop, spacescooter
B
laptop, spacescooter, fiets
C
laptop, fiets, spacescooter
D
fiets, spacescooter, laptop

Slide 14 - Quiz

Er zijn deze week 3 baby’s geboren. Mike, Sophie en Willem.
Mike weegt 3150 gram
Sophie weegt 2930 gram
Willem weegt 3050 gram

Wie weegt het meest?

A
Mike
B
Sophie
C
Willem

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Vidéo

Koppel de gewichten aan de goede benaming
Pond
Kilo
Ons

Slide 17 - Question de remorquage

1 ons =
A
1000 gram
B
500 gram
C
100 gram

Slide 18 - Quiz

1 pond =
A
1000 gram
B
500 gram
C
100 gram

Slide 19 - Quiz

1 kilo =
A
1000 gram
B
500 gram
C
100 gram

Slide 20 - Quiz

Wat weegt ongeveer
1 kilo?

Slide 21 - Carte mentale

Wat weegt 1 kg?
A
1,5 liter cola
B
pak suiker
C
koffiepads
D
zak chips

Slide 22 - Quiz

Wat weegt ieder product? 
Sleep het naar het goede begrip. 
Kilo
Pond
Ons

Slide 23 - Question de remorquage

Wat weegt ongeveer 1 kilogram?
A
Kuikentje
B
Laptop
C
Fiets

Slide 24 - Quiz

Wat weegt ongeveer 1 gram?
A
Punaise
B
Tekkel
C
Ananas

Slide 25 - Quiz

Is de weegschaal in balans?
A
Ja
B
Nee

Slide 26 - Quiz

Welk gewicht moet er
op de weegschaal?
A
28,50 KG
B
0,258 KG
C
2,850 KG

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Diapositive

1 Kilo bestaat dus uit 1000 gram

Dus 1000 simkaartjes 
weegt evenveel 
als een pak meel 
van 1 kilogram. 

Slide 29 - Diapositive

Zoek/maak 1 afbeeldingen/foto van een product dat 1 kilo weegt

Slide 30 - Question ouverte

Aanvullen tot 1 kilogram (1000 gram)

Je hebt al 260 gram
A
240 gram
B
540 gram
C
740 gram
D
840 gram

Slide 31 - Quiz

Aanvullen tot 1 kilogram (1000 gram)

Je hebt al 980 gram
A
20 gram
B
40 gram
C
50 gram
D
30 gram

Slide 32 - Quiz

Aanvullen tot 1 kilogram (1000 gram)

Je hebt al 520 gram
A
580 gram
B
80 gram
C
380 gram
D
480 gram

Slide 33 - Quiz

Aanvullen tot 1 kilogram (1000 gram)

Je hebt al 150 gram
A
550 gram
B
50 gram
C
850 gram
D
950 gram

Slide 34 - Quiz

Opdracht
In het volgende filmpje ga je zien hoe pannenkoeken gebakken worden.

Na afloop komen er een paar vragen over het filmpje.

Slide 35 - Diapositive

Slide 36 - Vidéo

Je hebt net het filmpje gekeken. Hoeveel gram bloem weegt ze af?

Slide 37 - Question ouverte

Je hebt net het filmpje gekeken. Hoeveel wegen bloem en het ei samen?

Slide 38 - Question ouverte

Hoe vond je de opdrachten?
Erg lastig
lastig
goed te doen
erg goed te doen
Te gemakkelijk

Slide 39 - Sondage