Grootheden en eenheden N2 §2.3

1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
RekenenPraktijkonderwijsLeerjaar 4

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Gewicht/wegen

Slide 6 - Diapositive

Waar denk je aan bij
de woorden
gewicht/wegen

Slide 7 - Carte mentale

Slide 8 - Diapositive

Hoe noemen we dit apparaat?
A
weegschaal
B
personenweegschaal
C
maatbeker
D
keukenweegschaal

Slide 9 - Quiz

Hoe noemen we dit?
A
lepels
B
maatlepels
C
lepelset
D
bestek

Slide 10 - Quiz

Wat voor soort weegschaal is dit?
Kies twee antwoorden.
A
keukenweegschaal
B
digitale weegschaal
C
personenweegschaal
D
analoge weegschaal

Slide 11 - Quiz

Verschillende materialen 
Zoals jullie hebben gemerkt, zijn er verschillende soorten weegschalen of manieren om iets af te meten. 

Personenweegschaal 
Keukenweegschaal  
Maatlepels 

Slide 12 - Diapositive

Lees af
A
B
C
D
95 kg
81 kg
85 kg
99 kg

Slide 13 - Question de remorquage

Welke weegschaal zou je gebruiken?
Keukenweegschaal
Personenenweegschaal
Maatlepels

Slide 14 - Question de remorquage

Wat is de afkorting van kilogram?
A
kilo
B
gram
C
g
D
kg

Slide 15 - Quiz

Wat is zwaarder?
A
zak appels
B
pak melk

Slide 16 - Quiz

Welke product weegt 120 gram?
A
Chips
B
Boterhamworst
C
Fles cola
D
Pak koffiebonen

Slide 17 - Quiz

Zet de voorwerpen op volgorde van zwaar naar licht.
A
fiets, laptop, spacescooter
B
laptop, spacescooter, fiets
C
laptop, fiets, spacescooter
D
fiets, spacescooter, laptop

Slide 18 - Quiz

Er zijn deze week 3 baby’s geboren. Rob, Giel en Tom.

Rob weegt 3150 gram
Giel weegt 2930 gram
Tom weegt 3050 gram

Wie weegt het meest?

A
Rob
B
Giel
C
Tom

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Vidéo

Koppel de gewichten aan de goede benaming
Pond
Kilo
Ons

Slide 21 - Question de remorquage

1 ons =
A
1000 gram
B
500 gram
C
100 gram

Slide 22 - Quiz

1 pond =
A
1000 gram
B
500 gram
C
100 gram

Slide 23 - Quiz

1 kilo =
A
1000 gram
B
500 gram
C
100 gram

Slide 24 - Quiz

Wat weegt 1 kg?
A
1,5 liter cola
B
pak suiker
C
koffiepads
D
zak chips

Slide 25 - Quiz

Wat weegt ieder product? 
Sleep het naar het goede begrip. 
Kilo
Pond
Ons

Slide 26 - Question de remorquage

Wat weegt ongeveer 1 kilogram?
A
Kuikentje
B
Laptop
C
Fiets

Slide 27 - Quiz

Wat weegt ongeveer 1 gram?
A
Punaise
B
Tekkel
C
Ananas

Slide 28 - Quiz

Is de weegschaal in balans?
A
Ja
B
Nee

Slide 29 - Quiz

Welk gewicht moet er
op de weegschaal?
A
28,50 KG
B
0,258 KG
C
2,850 KG

Slide 30 - Quiz

1 kilo bestaat dus uit 1000 gram

Dus 1000 simkaartjes 
weegt evenveel 
als 1 pak meel 
van 1 kilogram. 

Slide 31 - Diapositive

Aanvullen tot 1 kilogram (1000 gram)

Je hebt al 260 gram
A
240 gram
B
540 gram
C
740 gram
D
840 gram

Slide 32 - Quiz

Aanvullen tot 1 kilogram (1000 gram)

Je hebt al 980 gram
A
20 gram
B
40 gram
C
50 gram
D
30 gram

Slide 33 - Quiz

Aanvullen tot 1 kilogram (1000 gram)

Je hebt al 520 gram
A
580 gram
B
80 gram
C
380 gram
D
480 gram

Slide 34 - Quiz

Aanvullen tot 1 kilogram (1000 gram)

Je hebt al 150 gram
A
550 gram
B
50 gram
C
850 gram
D
950 gram

Slide 35 - Quiz

Slide 36 - Vidéo

Je hebt net het filmpje gekeken. Hoeveel gram bloem weegt ze af?

Slide 37 - Question ouverte

Je hebt net het filmpje gekeken. Hoeveel wegen bloem en het ei samen?

Slide 38 - Question ouverte

Aan de slag
Maak deze week §2.3 af

Vergeet de Test Jezelf niet!

Slide 39 - Diapositive