Er + prepositie - NT2 - A2-B1

Er + prepositie
Er vervangt een deel van de zin. Dit is om herhaling te voorkomen.
De kat zit op de tafel.
De hond zit eronder.
De vrouw wijst ernaar.
De man staat ernaast.

1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2ISK

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Er + prepositie
Er vervangt een deel van de zin. Dit is om herhaling te voorkomen.
De kat zit op de tafel.
De hond zit eronder.
De vrouw wijst ernaar.
De man staat ernaast.

Slide 1 - Diapositive

Er + prepositie
Een voorzetsel kan nooit gecombineerd worden met het verwijswoord "het".
Hier wordt altijd "er" gebruikt. Je plaatst "er" voor het voorzetsel.
Ik zit op een bureaustoel.
Wel: Ik zit erop.
Niet: Ik zit op het.

Slide 2 - Diapositive

Maak een zin met "er" van deze zin:
Ik kijk naar de rivier.

Slide 3 - Question ouverte

Maak een zin met "er" van deze zin:
Ze houdt van rockmuziek.

Slide 4 - Question ouverte

Maak een zin met "er" van deze zin:
Eric praat over zijn probleem.

Slide 5 - Question ouverte

Er + prepositie
Er is een aantal preposities waar "er" mee gecombineerd wordt.
Als er geen prepositie is, wordt er geen "er" gebruikt.
Voor personen wordt nooit "er" gebruikt.
Ik zie de rivier.
Ik zie hem.
Ze houdt van Jasper.
Ze houdt van hem.

Slide 6 - Diapositive

Er + prepositie
Er is een aantal speciale gevallen, zie hieronder.

er + met     = ermee
er + tot       = ertoe

Alleen bij beweging:
er + naar                             = ernaartoe of erheen
er + van (afkomst)            = ervandaan
er + uit (afkomst)              = ervandaan
er + van (naar beneden) = ervanaf
er + over                              = eroverheen

Slide 7 - Diapositive

Kan je een zin met "er" maken? Zo ja, verander de zin.
Zo nee, antwoord "Nee, dat kan niet".

Hannah loopt naar de winkel.

Slide 8 - Question ouverte

Kan je een zin met "er" maken? Zo ja, verander de zin.
Zo nee, antwoord "Nee, dat kan niet".

Phil komt uit Noorwegen.

Slide 9 - Question ouverte

Kan je een zin met "er" maken? Zo ja, verander de zin.
Zo nee, antwoord "Nee, dat kan niet".

Ik bel met de telefoon.

Slide 10 - Question ouverte

Kan je een zin met "er" maken? Zo ja, verander de zin.
Zo nee, antwoord "Nee, dat kan niet.".

Ik praat met mijn buurvrouw.

Slide 11 - Question ouverte

Kan je een zin met "er" maken? Zo ja, verander de zin.
Zo nee, antwoord "Nee, dat kan niet".

Nora, kom van die muur af!

Slide 12 - Question ouverte

Kan je een zin met "er" maken? Zo ja, verander de zin.
Zo nee, antwoord "Nee, dat kan niet".

Hij stapt over de drempel.

Slide 13 - Question ouverte

Waar staat "er + voorzetsel" in de zin?
"er + voorzetsel" staat na het subject, het werkwoord en het object:
Ik heb hem erover gesproken.
Hij heeft zijn handen ermee gewassen.
Gisteren hebben ze de bal eroverheen gegooid.

Slide 14 - Diapositive

Je kunt 'er + voorzetsel' ook scheiden:

Hij heeft er gisteren met zijn vriendin over gepraat.
Ik ging er per ongeluk op zitten.
We gaan er samen naartoe.

Slide 15 - Diapositive

Dit is dan de regel voor de volgorde:
subject - werkwoord - object - er - rest - voorzetsel - werkwoord

Ik heb de kamer er helemaal mee schoongemaakt.
Ze zag haar collega er snel naartoe lopen.
Wij gaan er morgen over beslissen.
Ik wil er morgen bij de dokter goed over praten.

Slide 16 - Diapositive

Beantwoord de volgende vragen met "er" in je antwoord.
Beantwoord de volgende vragen door een zin te maken met "er" erin.

Slide 17 - Diapositive

Hou je van drop?

Slide 18 - Question ouverte

Wanneer kijk je naar het nieuws?

Slide 19 - Question ouverte

Werk je altijd op deze laptop?

Slide 20 - Question ouverte

Wanneer spelen de kinderen met de bal?

Slide 21 - Question ouverte

Hoe vaak zit je op deze bank?

Slide 22 - Question ouverte