2.4 De productie van behang

2.4 De productie van behang
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

2.4 De productie van behang

Slide 1 - Diapositive

Planning
  • Terugblik vorige twee lessen --> Vragen Lesson-Up
  • Link leggen tussen vorige twee paragrafen en die van      vandaag
  • Uitleg 2.4
  • Huiswerk

Slide 2 - Diapositive


Wat is consumeren?
A
Dingen maken om behoefte te bevredigen
B
Een behoefte bevredigen

Slide 3 - Quiz

Wat is produceren?
A
Dingen doen of maken om behoefte te bevredigen
B
Een behoefte bevredigen

Slide 4 - Quiz

Waardoor wordt consumeren beperkt?
A
De behoefte van mensen
B
De productie die mogelijk is
C
Schaarste in tijd
D
Schaarste in middelen en tijd

Slide 5 - Quiz

Je koopt een nieuwe iPhone, wat doe je nu?
A
Behoefte
B
Consumeren
C
Produceren

Slide 6 - Quiz

Wanneer je de bestelling doet zie je iemand de hamburgers bakken. Dat is
A
consumeren
B
produceren
C
een behoefte

Slide 7 - Quiz

Onbetaalde productie
Betaalde productie

Slide 8 - Question de remorquage

In de economie betekent schaarste:
A
Dat iets zeldzaam is (zoals diamanten)
B
Dat iets heel kostbaar/duur is (zoals goud)
C
Dat is iets op kan gaan (zoals olie)
D
Dat je iets moet inleveren (tijd/geld) om het te krijgen

Slide 9 - Quiz

Verdiepingsslag
Wat hebben bedrijven en mensen nodig om te kunnen produceren?
Hoe kunnen bedrijven en mensen hun productie laten doorgaan en zelfs verbeteren? 

Slide 10 - Diapositive

Wat is productie?

Slide 11 - Diapositive

Betaalde productie
Wat bedrijven doen of maken tegen betaling

Slide 12 - Diapositive

Productie in bedrijven
  • is gericht op de behoeften van afnemers (klanten/consumenten)
  • wordt betaald door de afnemers

Slide 13 - Diapositive

Productiefactoren

Slide 14 - Carte mentale

Slide 15 - Vidéo

Productiefactoren 

Slide 16 - Diapositive

Productiefactoren
Kapitaal = huisvesting, machines, transportmiddelen
Arbeid = noodzakelijke arbeid voor de productie
Natuur = grondstoffen, grond waar het bedrijf op staat en energie 
                            voor productie

Slide 17 - Diapositive

Productie
Arbeidsintensieve productie
Bij de productie wordt veel personeel gebruikt

Kapitaalsintensieve productie
Bij de productie worden veel kapitaalgoederen gebruikt

Slide 18 - Diapositive

Kapitaalgoederen
hulpmiddelen bij de productie in bedrijven.

Voorbeelden: machines, gebouwen, voertuigen, huisvesting etc. 

Deze noem je daarom kapitaalgoederen


Slide 19 - Diapositive

Arbeid = het werk van mensen. Mensen die in dienst werken, mensen die produceren en mensen die hun arbeid verrichten voor hun werkgever,

Slide 20 - Diapositive

Natuur: Alles niet wat door mensen is gemaakt, zoals zonlicht, regenwater, grondstoffen in de bodem

Slide 21 - Diapositive

Wat is investeren?

Slide 22 - Carte mentale

Investeren
Het kopen van kapitaalgoederen door bedrijven noemen we investeren!

Een bedrijf die bijvoorbeeld wilt uitbreiden en meer producten wilt produceren moet nieuwe machines erbij kopen dus investeren. 
Investeren

Slide 23 - Diapositive

Waarom investeren bedrijven in kapitaalgoederen?

Slide 24 - Diapositive

Investeren

Investeren
Investeren:
Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen, zoals machines, gereedschappen of gebouwen.
Bedoeld om meer, beter of goedkoper te kunnen produceren

Slide 25 - Diapositive

Een broodje in de Aula kopen is
A
Zelfvoorziening
B
Consumeren

Slide 26 - Quiz

Consumeren betekent: een behoefte bevredigen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quiz

Aan het eind van deze paragraaf kun je:
  • benoemen wat er nodig is voor betaalde productie.
  • benoemen wat de drie productiefactoren zijn en een voorbeeld noemen
  • uitleggen wat kapitaalgoederen zijn en hoe bedrijven deze verschaffen.
Wat gaan we leren?

Slide 28 - Diapositive

Gatentekst
1) _______ is iets doen of maken tegen betaling, bijvoorbeeld door bedrijven. Hiervoor zijn 2) _______ nodig. Dit zijn de middelen die nodig zijn om te produceren. Dit zijn kapitaal, arbeid en natuur (KAN, KANO). 3) _______ zijn machines, gebouwen, gereedschappen en grondstoffen die nodig zijn om iets te maken. 4) _______ is de tijd en de inzet van mensen die iets maken of doen. 5) _______ zijn de natuurlijke hulpbronnen die gebruikt worden om iets te maken, zoals olie, gas, hout en water. 6) _______ zijn goederen die nodig zijn om te kunnen produceren, zoals machines en gebouwen. 7) _______ betekent het aanschaffen van kapitaalgoederen om zo meer productie mogelijk te maken en inkomsten te vergroten.
Vul in in de tekst!
  • Investeren
  • Natuur
  • Kapitaal
  • Betaald
     produceren
  • Kapitaalgoederen
  • Arbeid
  • Productiefactoren

Slide 29 - Diapositive

Gatentekst
BETAALD PRODUCEREN is iets doen of maken tegen betaling, bijvoorbeeld door bedrijven. Hiervoor zijn PRODUCTIEFACTOREN nodig. Dit zijn de middelen die nodig zijn om te produceren. Dit zijn kapitaal, arbeid en natuur (KAN, KANO). KAPITAAL zijn machines, gebouwen, gereedschappen en grondstoffen die nodig zijn om iets te maken. ARBEID is de tijd en de inzet van mensen die iets maken of doen. NATUUR zijn de natuurlijke hulpbronnen die gebruikt worden om iets te maken, zoals olie, gas, hout en water. KAPITAALGOEDEREN zijn goederen die nodig zijn om te kunnen produceren, zoals machines en gebouwen. INVESTEREN betekent het aanschaffen van kapitaalgoederen om zo meer productie mogelijk te maken en inkomsten te vergroten.

Slide 30 - Diapositive

Huiswerk voor de volgende les:
  • Maken opgaven 6 t/m 12 (Opdrachten 2.4)
  • Lees de tekst goed op pagina 53

Huiswerk
timer
10:00

Slide 31 - Diapositive